Aller oogen volgden de aanwijzing van zijn vinger.
--Dit gedeelte werd gebouwd door den eersten der Seleuciden. De 300
jaren van zijn bestaan hebben het een gemaakt met de rots, waarop het
staat.
Het werk rechtvaardigde de lofspraak. Hoog, stevig en met tal van steile
invalshoeken, boog de muur zuidwaarts, zoodat men hem niet langer volgen
kon.
--De muur heeft vierhonderd torens, alle waterreservoirs, vervolgde de
Hebreer. Kijk, over den muur heen, zoo hoog als hij is, kunt gij in de
verte twee bergen zien, dat zijn de twee toppen van den Sulpius. Het
gebouw op den verst verwijderden top is de citadel, jaar in jaar uit
bezet door een Romeinsch legioen. Daar tegenover verrijst de tempel van
Jupiter, en daaronder het paleis van den legaat, een onneembare vesting.
Op dit oogenblik begonnen de matrozen het zeil te bergen.
--Het uur van scheiden is gekomen, zeide de grijsaard. Bij gindsche
brug, die naar Seleucia voert, eindigt de vaart. Wat het schip ontlaadt
voor verder vervoer neemt de kameel op. Wat is de stad gunstig gelegen,
niet waar? Van haar behoef ik niet anders te zeggen, dan dat ieder, die
het voorrecht had van haar te bezoeken, zich gelukkig mag noemen haar
gezien te hebben.
Hij zweeg, want de galei wendde den steven langzaam naar haar
aanlegplaats onder den muur. Touwen werden uitgeworpen, de riemen werden
ingehaald, de reis was beeindigd.
Voordat Ben-Hur het vaartuig verliet zocht hij nog eenmaal den
eerwaardigen Hebreer op.
--Mag ik u nog even iets vragen, voordat ik u vaarwel zeg?
De man boog toestemmend.
--Wat gij ons van dien koopman hebt medegedeeld heeft mij begeerig
gemaakt om hem te zien. Zeidet gij niet dat hij Simonides heet?
--Ja; hij is een Jood met een Griekschen naam.
--Waar kan ik hem vinden?
De vreemdeling keek hem scherp aan. Toen antwoordde hij: Ik moet u eene
teleurstelling besparen. Hij is geen geldschieter.
--Evenmin als ik een geldleener ben, zeide Ben-Hur lachend.
De grijsaard hief het hoofd op en dacht een oogenblik na.
--Iedereen zou het natuurlijk vinden, zeide hij, zoo de rijkste koopman
van Antiochie een huis bewoonde volgens zijn stand; maar hier zou men
zich toch vergissen. Wilt gij hem een bezoek brengen, volg dan de rivier
tot aan de brug. Daaronder woont hij in een gebouw, dat er uitziet als
een stutbalk van den muur. Voor de deur is een breede aanlegplaats,
altijd vol van goederen, die pas gelost zijn, of ingescheept moeten
worden. De daar v
|