oken werd; maar dat was ook niet noodig--de ketting bleef
hangen, de hortator keerde naar zijne plaats terug, en begon als altijd
de maat te slaan. Als muziek klonk hem dat geluid in de ooren, en hij
hanteerde zijn riem zoo flink, dat de hortator naar den tribuun ging en
glimlachend zeide: Welk een krachtsontwikkeling!--En welk een vuur!
antwoordde de tribuun. Bij alle goden! hij moet geen ketenen dragen, leg
ze hem nooit meer aan.--Toen hij dat gezegd had legde hij zich weder ter
ruste.
Zoo gingen eenige uren voorbij. Pijlsnel schoot de galei over het kalme
watervlak. Die niet aan het werk waren sliepen, Arrius op zijn platform,
de mariniers op den grond. Eenmaal, tweemaal werd Ben-Hur afgelost, maar
hij kon niet slapen. Drie jaren zwarte nacht en eindelijk een zonnestraal!
Een schipbreukeling en eensklaps land. In zulke oogenblikken vliedt de
slaap. Gedragen op de vleugelen der hoop vloog hij in zijne verbeelding
verre vooruit. Vergeten alle kommer en verdriet, have en goed terug-
gekregen, moeder en zuster weer bij hem--dat waren de hoofdgedachten, die
hem tot den gelukkigsten mensch maakten. Dat hij in pijlsnelle vaart
misschien dood en verderf te gemoet ging, had voor het oogenblik geen
vat op hem. Zijn blijdschap was zoo groot, zoo volkomen, dat in zijn
hart geen plaats meer was voor wraak. Messala, Gratus, Rome, en al de
bittere, martelende herinneringen aan die namen verbonden, waren hem als
de miasmen eener aarde, waaraan hij ontrukt was, waarboven hij vrij en
hoog in reiner sfeer zweefde.
In het geheimzinnige duister, dat het aanbreken der schemering
voorafgaat, liep op het verdek der Astrea een wachter met haastigen stap
naar het platform van den tribuun en wekte hem uit den slaap. Arrius
sprong op, gordde zijn zwaard aan, zette zijn helm op, nam zijn schild
en ging tot den hoofdman der mariniers.
--De zeeroovers zijn vlak bij. Op, ten strijde! zeide hij en ging
verder, kalm en vol vertrouwen, alsof hij niet twijfelde aan den uitslag.
* * * * *
VIJFDE HOOFDSTUK.
DE ZEESLAG.
Allen aan boord van de galei ontwaakten. De hoofdmannen begaven zich op
hun post. De soldaten grepen naar de wapenen en werden op het verdek
gevoerd, waar bergen van pijlen en werpspietsen reeds gereed lagen.
Bij de middeltrap lagen de oliekruiken en vuurballen opgestapeld.
Verscheidene lantaarns werden ontstoken; vaten werden met water gevuld.
De afgeloste roeiers werden onder bewaking b
|