r den schouder droeg, neer, ging bedaard naar
de bron, vulde een kruik met water, en boog zich, voordat iemand het
verhinderen kon, over den gevangene om hem te laten drinken. Zacht legde
hij de hand op Juda's schouder, en toen de arme jongen de oogen opsloeg,
zag hij een gelaat om nooit te vergeten, het gelaat van een jonkman,
wiens donkerblauwe oogen hem zoo liefdevol en deelnemend aanstaarden,
dat hij zich in eens gewonnen gaf. Zijn gemoed, verhard door lichamelijk
lijden en zoo verbitterd door het geleden onrecht, dat het aan niets dan
aan wraak kon denken, smolt als was onder dien blik. Hij zette den mond
aan de kruik en dronk het frissche water met lange gretige teugen. Geen
van beiden sprak echter een enkel woord. Toen Juda gedronken had legde
zijn nieuwe vriend zijne hand als zegenend op het hoofd van den
gevangene, bracht vervolgens de kruik weder waar hij die gevonden had,
nam zijn bijl op en voegde zich weder bij Jozef. Aller oogen, zoowel van
de Romeinen als van de dorpelingen, volgenden hem.
Nadat de soldaten ook de paarden te drinken hadden gegeven begaven zij
zich weder op marsch. Over den hoofdman scheen een verandering gekomen
te zijn. Met eigen hand toch hielp hij den gevangene opstaan en zette
hem achter een soldaat op het paard.
De Nazareners keerden naar huis terug, onder hen Jozef en zijn metgezel.
Dit was de eerste ontmoeting tusschen Juda en den zoon van Maria.
* * * * *
BOEK III.
* * * * *
EERSTE HOOFDSTUK.
QUINTUS ARRIUS.
De stad Misenum, eenige mijlen van Napels gelegen, heeft haren naam
gegeven aan het voorgebergte, welks sieraad zij was. Enkele ruines,
ziedaar alles wat van haar overbleef; maar in het jaar 24 der
Christelijke jaartelling was de plaats een van de belangrijkste aan de
westkust van Italie. Van den stadsmuur had men een heerlijk gezicht op
de blauwe golf van Napels met hare schilderachtige oevers, op den
rookenden Vesuvius, op Ischia hier en Capri daar, en ten slotte op
Rome's reservevloot, die voor Misenum ten anker lag. Een doorgang in den
stadsmuur voerde toen ter tijde naar een dam, die zich verscheidene
mijlen ver in zee uitstrekte.
Op een koelen Septembermorgen werd de wachter op den muur boven den
doorgang uit zijne gepeinzen opgewekt door de nadering van een druk
pratend gezelschap. Hij zag even op en hernam zijn vorige houding. Het
gezelschap bestond uit twintig tot dertig pers
|