-Toen mijn Juda nog een kind was, mocht hij zich door
kleinigheden laten ontstemmen; maar nu hij een man geworden is moet hij
niet vergeten, dat hij eenmaal mijn held zal zijn.
Zij sprak in de taal, waarvan men zich slechts zelden meer bediende;
maar die bij enkele aanzienlijke familien in eere gehouden werd, om het
onderscheid tusschen Joden en Heidenen scherp af te teekenen, de taal,
waarin Rebekka en Rachel hare kinderen in slaap zongen.
Die woorden stemden Juda weder tot nadenken. Na een poosje echter greep
hij de hand, waarmede zij hem koelte aanbracht, en zeide: Ja moeder,
vandaag is mij allerlei door het hoofd gegaan, waaraan ik nog nooit
gedacht heb. Zeg mij allereerst: wat moet ik worden?
--Heb ik het u niet reeds gezegd? Gij moet mijn held worden.
Hij kon haar gelaat niet zien, maar hij wist dat zij scherste. Op
ernstigen toon zeide hij: Wat zijt gij toch lief en goed, moeder.
Niemand kan ooit zooveel van mij houden als u.
Hij kuste herhaaldelijk hare hand.--Ik begrijp wel waarom u mijne vraag
niet dadelijk wilt beantwoorden. Tot nu heeft mijn leven u behoord. Hoe
zacht, hoe liefelijk was uwe leiding. Ik wilde dat het altijd zoo kon
blijven; maar dat is onmogelijk. Het is des Heeren wil, dat ik eenmaal
mijzelven zal toebehooren--een droevige dag, een dag van scheiding wacht
ons. Laat ons moedig en ernstig zijn. Ik wil uw held worden; maar u moet
mij helpen. U kent de wet--ieder Israeliet moet een bepaalden werkkring
hebben. Ik zoo goed als een ander, en daarom vraag ik: Wat zal ik
worden? Zal ik de kudden verzorgen? of den akker bebouwen? of de zaag
ter hand nemen? of zal ik schrijver of schriftgeleerde worden? Wat zal
het zijn? Lieve, goede moeder, help mij het antwoord vinden.
--Gamaliel heeft zeker vandaag een voordracht gehouden, zeide zij op
peinzenden toon.
--'t Is mogelijk; maar ik was niet onder zijn gehoor.
--Dan hebt gij gewandeld met Simeon, die, naar men zegt, het talent van
zijne familie geerfd heeft.
--Neen, ik heb hem niet gezien. Ik ben in het paleis geweest, niet in
den tempel. Ik heb den jongen Messala een bezoek gebracht.
Een zekere verandering in zijn toon trok de aandacht der moeder. Een
angstig voorgevoel versnelde haar harteklop. De waaier bleef weder
rusten.
--Messala? Wat kon die zeggen om u onrustig te maken?
--Hij is zeer veranderd, moeder.
--Gij bedoelt, dat hij als Romein terugkwam?
--Ja.
--Romein, herhaalde zij half tot zichzelve, dat wil overal ze
|