j hadt gelijk, broeder, zeide de Griek, toen de wachter zich
verwijderd had.--De vraag tot het volk op den weg en tot den schildwacht
aan de poort heeft ons bekend gemaakt. Ik ben vol ongeduld, laat ons
gaan.
Haastig bonden zij hunne sandalen aan, sloegen hunne mantels om en
gingen naar buiten.
--Weest gegroet, en vergeeft mij zoo ik ongeleegen kom; maar mijn
meester, de Koning, zendt mij om u ten paleize te noodigen, waar hij een
mondgesprek met u voeren wil, zeide de bode.
Boven den ingang der herberg hing een brandende lamp; en bij haar licht
zagen de drie vrienden aan elkanders gelaat, dat de Geest op hen rustte.
Toen wenkte de Egyptenaar den deurwachter tot zich en fluisterde hem
toe: Gij weet waar onze goederen geborgen zijn op het voorplein en waar
onze kameelen rusten. Maak alles gereed terwijl wij weg zijn, opdat wij,
zoo het noodig mocht wezen, bij onze terugkomst dadelijk kunnen afreizen.
Ik zal er voor zorgen, ga gerust, antwoordde de wachter.
--Wij zijn gereed, zeide de Egyptenaar daarop tot den bode, breng ons
bij den Koning.
De straten van de Heilige stad waren toen even nauw als in onze dagen,
maar lang niet zoo vuil en hobbelig; want de vorstelijke bouwheer was
zeer gesteld op reinheid en gemak. Zwijgend volgden de drie vrienden
hunnen leidsman, totdat zij aan een poort kwamen, waar bij een hoog
opvlammend vuur een paar schildwachten op post stonden. Door booggangen
en voorhoven, langs hooge trappen en tal van vertrekken bereikten zij
eindelijk een hoogen toren. Boven gekomen bleef hun gids staan, wees op
een open deur en zeide: Treedt binnen, de Koning wacht u.
Een geur van sandelhout vervulde het koninklijk vertrek, dat met groote
weelde was ingericht. Vergulde en gebeeldhouwde zetels, muziekinstrumenten,
kostbaar vaatwerk, gouden kandelaars schitterden van licht, in Griekschen
stijl beschilderde muren--en te midden van dat alles zat de Koning op zijn
troon, gereed om hen te ontvangen.
De drie mannen traden naderbij en bogen eerbiedig. De Koning schelde,
waarop een dienaar binnenkwam en drie zetels aanschoof.
--Neem plaats, beval de Koning minzaam.
Toen zij gezeten waren vervolgde hij: Hedenmiddag werd mij van de
Noordpoort bericht gezonden, dat drie vreemdelingen waren aangekomen, en
naar hun uiterlijk te oordeelen van verre kwamen. Zijt gijlieden dat?
De Egyptenaar boog en antwoordde: Indien wij het niet waren zou de
machtige Herodes niet om ons gezonden hebben. Wij zijn die m
|