aag aan het
firmament en zich zachtkens voortbewegende. Toen vouwden zij de handen
en verheugden zich met groote vreugde. God is met ons! riepen zij
herhaaldelijk, totdat ten laatste de ster zich verhief en stil bleef
staan boven een afdak, gebouwd tegen de helling van een heuvel in de
nabijheid der stad.
* * * * *
ELFDE HOOFDSTUK.
HET KINDEKE.
Het was de derde nachtwake. De bergtoppen in het oosten werden reeds
flauw verlicht door de opgaande zon; maar in de vallei heerschte nog
nachtelijk donker. De wachter op het dak der oude herberg van Bethlehem
luisterde huiverend van kou naar de eerste teekenen van ontwakend leven,
toen hij eensklaps een licht op den heuvel achter het huis ontwaarde.
Eerst meende hij dat het een toorts was, die iemand in de hand droeg,
daarna zag hij het voor een meteoor aan; het werd helderder en
helderder, en eindelijk zag hij dat het een ster was. Beangst door dat
vreemde verschijnsel wekte hij allen die in huis waren. De meesten
ijlden naar het platte dak. Het licht kwam steeds nader en wierp zijn
schijnsel over rotsen, boomen en wegen; zijn glans werd zoo sterk dat
de lieden de oogen moesten afwenden. De vreesachtigen vielen op hun
aangezicht ter aarde en baden, de meer stoutmoedigen bedekten wel hunne
oogen, maar beproefden toch gedurig naar het licht te kijken.
Het duurde niet lang, of de herberg en hare geheele omgeving werden er
door verlicht. Zij, die durfden opzien, bemerkten, dat de ster stil
bleef staan boven den ingang der spelonk, waar het kind geboren was. Te
midden van de heerschenden onrust kwamen de drie wijzen bij de herberg,
stegen van hunne kameelen en begeerden binnengelaten te worden. Toen de
deurwachter in zoover van den schrik bekomen was, dat hij aan hun
verlangen kon voldoen, trok hij de grendels weg en opende de deur. In
dat ongewone licht zagen de kameelen er waarlijk spookachtig uit en het
vreemde, opgewonden voorkomen der drie reizigers was niet geschikt om
den man gerust te stellen. In plaats van naar buiten te komen trok hij
zich schuw terug en kon gedurende eenige minuten niet antwoorden op de
hem gedane vraag: Is dit niet Bethlehem in Judea?
Eerst toen de anderen er bij kwamen schepte hij moed en zeide: Neen, dit
is slechts de herberg, de stad ligt verder.
--Is hier niet een pasgeboren kind?
De omstanders zagen elkander verbaasd aan; maar sommigen antwoordden
toch: Ja, ja.
--Breng ons bij hem, riep de Gr
|