op 67-jarigen leeftijd een
ijverzuchtig despoot, altijd vreezende dat iemand hem in zijne rechten
wilde treden.
Nadat alle aanwezigen hem begroet hadden, ging Herodes rechtstreeks op
Hillel toe en zeide op meesterachtigen toon: Het antwoord!
De patriarch hief het hoofd op, zag hem welwillend aan en zeide: De
vrede van den God Abrahams, Izaaeks en Jakobs zij met u, o Koning!--Gij
hebt ons gevraagd waar de Messias geboren moet worden. (De Koning boog
toestemmend, de oogen onafgewend op den spreker gevestigd.) Nu dan, o
Koning, naar ons aller meening te Bethlehem in Judea.
Hillel liet den blik rusten op de rol en las: Te Bethlehem in Judea;
want alzoo zegt de profeet: En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om
te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, die een
Heerscher zal zijn in Israel.
Herodes' gelaat betrok. Nadenkend staarde hij op de rol. Ademlooze
stilte heerschte in de zaal, niemand waagde te spreken. Eindelijk keerde
de Koning zich om en ging heen.
--Broeders, zeide Hillel, de vergadering is gesloten.
Allen stonden op en verwijderden zich in groepen.
--Simeon! riep Hillel.
Een vijftigjarige man, nog krachtig en sterk, voegde zich dadelijk bij
hem.
--Neem de heilige rol tot u, mijn zoon, en geleid mij naar den
draagstoel.
Liefdevol en eerbiedig voldeed Simeon aan het verzoek zijns vaders,
wiens waardige opvolger hij eenmaal zijn zou.
* * * * *
Nog weder later op dienzelfden avond legden de drie wijzen zich in de
herberg ter ruste. Door een opening in het dak konden zij de lucht
bespieden, en bij het heerlijk stergeflonker dachten zij na over Gods
wonderlijke leiding. Maar hoe nu verder? Op welke wijze zou Hij zich
thans openbaren? Eindelijk waren zij dan in Jeruzalem; aan de poort
hadden zij naar hem gevraagd, dien zij zochten; zij hadden zijne
geboorte aangezegd, hun bleef niets over dan hem te vinden, en ook
daarin rekenden zij vast op de leiding des Geestes. Die Gods stem
beluisteren, of op een teeken des hemels wachten, kunnen niet slapen.
Daar trad iemand op hen toe. Wordt wakker! riep hij, ik heb u iets te
zeggen daar haast bij is.
Aanstonds sprongen zij overeind.--Van wien? vraagde de Egyptenaar.
--Van Koning Herodes.
--Zijt gij niet de deurwachter van deze herberg?
--Die ben ik.
--Wat verlangt de Koning van ons?
--Zijn bode wacht buiten. Hij zal u antwoorden.
--Zeg hem dat wij dadelijk zullen komen.
--Gi
|