pen drongen op elkander in, de herders
sprongen overeind en grepen naar de wapens.
--Wat is er? riepen zij. Wat gebeurt daar?
--Wat er is? De hemel staat in vuur! antwoordde de wachter.
Plotseling werd het licht zoo verblindend sterk, dat zij hunne oogen met
de handen bedekten en van angst en schrik op de knieen vielen. Daar
hoorden zij een stem: Vreest niet; want ziet, ik verkondig u groote
blijdschap, die al den volke wezen zal.--Die stem, zoo zacht en
welluidend, stelde hen gerust. Zij hieven het hoofd op en zagen
eerbiedig in de richting, vanwaar de stem kwam. En zie, daar stond, door
een stralenden lichtschijn omgeven, een engelengedaante, gekleed in een
schitterend wit kleed. Boven zijn voorhoofd blonk een ster met zeldzamen
glans. Zegenend strekte hij de handen naar hen uit, zijn gelaat was
vriendelijk en van hemelsche schoonheid.
Zij hadden dikwijls van de engelverschijningen in vroeger dagen gehoord,
en onder elkander daar wel eens over gesproken. Zij twijfelden dan ook
niet, maar zeiden in hun hart: De heerlijkheid Gods is tot ons gekomen,
en dit is de engel, dien God voormaals tot den profeet bij de rivier
Ulai zond.
De engel vervolgde: Want heden is u geboren de Zaligmaker, welke is
Christus, de Heer, in de stad Davids. En dit zal u het teeken zijn: gij
zult het Kinderke vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe.
De hemelbode zweeg. Hij had zijne boodschap overgebracht, toch toefde
hij nog, en terwijl de herders eerbiedig wachtten, breidde zich het
licht, waarvan de engel het middenpunt uitmaakte, meer en meer uit--en
was er met den engel een menigte des hemelschen heirlegers, prijzende
God en zeggende: Eere zij God in de hoogste hemelen, vrede op aarde, in
menschen een welbehagen.
Toen ontplooide de engel zachtkens zijne vleugelen, verhief zich
langzaam en statig in de lucht, en verdween weldra uit hunne oogen, het
licht met zich voerende; maar nog geruimen tijd klonk het liefelijk
engelenlied kun in de ooren.
Toen de herders tot bezinning waren gekomen staarden zij elkander
sprakeloos aan, totdat een van allen zeide: Dat was Gabriel, Gods bode
bij de menschen.
Niemand antwoordde.
--Christus, de Heer, is geboren, zeide hij dat niet?
--Ja, antwoordde een ander.
--En zeide hij ook niet dat hij geboren is in de stad Davids? dat is dan
toch Bethlehem, daar ginds. En dat wij hem zouden vinden in doeken
gewonden?
De herder, die het eerst gesproken had, staarde een oogenblik
|