nieuwsgierigen, half starenden blik van den
vreemdeling en provinciaal. Zijne gezellin, op den rug van den ezel in
een zadelkussen gezeten, droeg een ruim overkleed van donkere wollen
stof, terwijl een witte sluier haar hoofd bedekte. Nu en dan lichtte zij
den sluier even op, om te zien wat in hare omgeving voorviel; maar zoo
weinig, dat haar gelaat onzichtbaar bleef. Ten langen laatste werd de
man aangesproken:
--Zijt gij niet Jozef van Nazareth?
--Dat is mijn naam, luidde het antwoord, en gij? ah--ik zie het al. De
vrede Gods zij met u, mijn vriend, Rabbi Samuel!
--En met u. De Rabbi hield op, zag de vrouw even aan en voegde er bij:
met u en al de uwen. Dit zeggende drukte hij zijn rechterhand tegen zijn
borst en groette de vrouw met een hoofdknik.
Zij had haar sluier een weinig ter zijde geslagen, genoeg om te doen
zien, dat zij nog zeer jong was.
--Naar de frischheid uwer kleeding te oordeelen, zeide de Rabbi, zou ik
denken, dat gij hier in de stad overnacht hebt.
--Neen, antwoordde Jozef, wij konden gisteren niet verder komen dan
Bethanie, en zijn hedenmorgen vroeg vandaar vertrokken.
--Hebt gij een lange reis in 't vooruitzicht? Naar Joppe misschien?
--Wij zijn op weg naar Bethlehem.
Het gelaat van den Rabbi betrok. Begrepen, zeide hij. Gij zijt in
Bethlehem geboren en gaat er nu met uwe dochter heen, om u volgens het
keizerlijk bevel te laten beschrijven. Hoe zijn de machtigen gevallen!
--Dat is mijne dochter niet, zeide Jozef.
De Rabbi lette niet op die aanmerking, hij vervolgde zijn eigen
gedachtengang en zeide: Wat doen de Zeloten in Galilea?
--Ik ben timmerman, en Nazareth is een kleine plaats, antwoordde Jozef
voorzichtig. Ik heb geen tijd om deel te nemen aan twistvragen.
--Maar gij zijt een Jood, vermaande de Rabbi, en nog wel uit het
geslacht van David. Het kan u onmogelijk behagen andere schatting te
betalen dan die, welke volgens onze wet aan Jehova toekomt.
Jozef zweeg.
--Ik zeg niets over het bedrag der schatting, vervolgde zijn vriend.
Dat is niet hoog, o neen. Maar dat zij ons schatting opleggen, dat is
schande. Zeg eens, is het waar, dat Judas zich voor den Messias
uitgeeft? Gij woont te midden van zijne volgelingen.
--Ik heb zijne volgelingen hooren beweren dat hij de Messias is.
Op dit oogenblik sloeg de vrouw haren sluier geheel weg, zoodat de Rabbi
haar vol in 't gelaat kon zien. Haar zeldzamen schoonheid en de
uitdrukking harer oogen troffen hem.
--Uwe
|