ik mij naar de aanzienlijke en meest bezochte wijk
van Alexandrie en sprak tot de menigte over God, de ziel, het goed en
het kwaad, en over den hemel, die den deugdzame wacht. U, Melchior,
steenigden zij; _mijne_ toehoorders lachten mij uit. Ik beproefde het
nogmaals, zij wierpen mij puntdichten naar het hoofd, bespotten mijnen
God en mijnen hemel. Lang dacht ik na over de oorzaak van het mislukken
mijner poging, eindelijk vond ik haar.
Een dagreize van de stad verwijderd ligt een dorp, uitsluitend bewoond
door herders en tuiniers. Daarheen begaf ik mij en verzamelde in den
avond het volk rondom mij, mannen en vrouwen, de armsten onder de armen.
Hun verkondigde ik hetzelfde wat ik in de stad verkondigd had. Zij
lachten niet. Den volgenden avond sprak ik weder, en zij namen mijne
prediking met blijdschap aan en brachten haar op hunne beurt aan ieder,
dien zij ontmoetten. Toen keerde ik naar de stad terug en onder een
heerlijken sterrenhemel kwam ik tot de overtuiging: Die een hervorming
wenscht tot stand te brengen beginne niet bij de rijken en grooten; maar
ga liever tot hen, die niets bezitten, tot de armen en geringen.
Nu ontwierp ik mijne plannen voor de toekomst. Allereerst verzekerde ik
mijne uitgestrekte bezittingen zoo, dat het inkomen vaststond en ten
allen tijde aangewend kon worden ten bate van hulpbehoevenden. Dat
volbracht zijnde begon ik mijne zwerftochten langs den Nijl, in de
dorpen, onder alle stammen; en predikte den Eenen waren God, een leven
in gerechtigheid, met den Hemel als belooning. Ik heb veel goed gewerkt,
hoeveel betaamt mij niet te zeggen. Ik weet dat velen bereid zijn Hem te
ontvangen, dien wij nu gaan zoeken.
Hier zweeg de Egyptenaar een oogenblik stil, daarna vervolgde hij: In
die jaren, mijne broeders, kwelde mij eene gedachte: Wat zou er van de
goede zaak worden, als ik heengegaan was? Zou zij met mij ophouden te
bestaan? Ik droomde van een organisatie, als de kroon op mijn werk. Ik
heb het beproefd, maar mocht niet slagen. Neen, de toestand der wereld
is van dien aard, dat, om het oude Egyptische geloof te herstellen, een
hervormer noodig is met meer dan menschelijke macht bekleed; hij moet
niet alleen komen in Gods naam, hij moet zijn woord met bewijzen kunnen
staven. Aarde en lucht zijn zoo vol van valsche godheden, dat een
terugkeer tot den Eenen waren God alleen kan plaats vinden langs
bloedige paden, dat wil zeggen: de bekeerlingen moeten liever willen
sterven, dan hun geloof
|