r tweemaal 's jaars kwamen gansche
scharen bedevaartgangers die plek bezoeken. Hunne ellende vuurde mijne
liefde aan. In het begin legde ik mijzelven met geweld het zwijgen op,
want een woord tegen het Brahma zou mij in het verderf storten, een
vriendschapsdienst aan de uitgeworpen Brahmanen bewezen, die zich naar
het verzengende strand sleepten om daar te sterven, een zegenbede, een
beker water--zou mij tot een van hen maken, verloren voor familie, land,
voorrechten, kaste.
Maar de liefde overwon. Ik sprak tot de tempelbewoners, zij dreven mij
uit. Ik sprak tot de pelgrims, zij verjoegen mij met steenen. Op de
wegen trachtte ik te prediken, mijne hoorders ontvluchtten mij, of
zochten mij te dooden. Nergens in Indie kon ik ten slotte vrede of
veiligheid vinden--zelfs niet onder de uitgeworpenen; want hoewel zij
gevallen waren, zij bleven toch gelooven in het Brahma. Tot het uiterste
gebracht zocht ik een eenzame plek, waar ik voor allen, behalve voor
God, verborgen kon zijn. Ik volgde den Ganges tot aan zijne bronnen.
Zoo kwam ik in het Himalayagebergte. Mijn weg voerde mij langs
duizelingwekkende afgronden, over gletschers, nu in de hoogte, dan in de
diepte, totdat ik het wonderschoone meer Tao bereikte, aan den voet van
een drietal rotsen gelegen, die hare met eeuwigen sneeuw bedekte kruinen
hemelhoog in de lucht verheffen. Daar sloeg ik in volslagen eenzaamheid
mijne tent op, om er met God te verkeeren en mijn laatste uur te
verbeiden.
Op zekeren avond wandelde ik langs het meer en riep overluid: Wanneer
zal God verschijnen en mij vrij maken? Is er dan geen verlossing? Toen
vertoonde zich plotseling een lichtvonk op den donkeren waterspiegel.
Weldra verrees een ster, die nader en nader kwam, totdat zij boven mijn
hoofd bleef staan. Haar glans verblindde mij. Ik viel ter aarde en toen
ik daar lag hoorde ik een stem, zeldzaam liefelijk, die tot mij zeide:
Uwe liefde heeft gezegepraald. Gezegend zijt gij, zoon van Indie! De
verlossing is nabij. Met twee anderen, komende van de uithoeken der
aarde, zult gij den Verlosser zien, en van zijne komst getuigen. Maak u
op in den morgenstond, en ga hun te gemoet. Stel al uw vertrouwen in den
Geest die u zal geleiden.
Van dat oogenblik is het licht bij mij gebleven ten teeken dat de Geest
met mij was.
Met het krieken van den dageraad aanvaardde ik den terugtocht langs
denzelfden weg, dien ik gekomen was. In een bergkloof vond ik een steen
van groote waarde, dien ik te Hu
|