ets
gezegd; laat ons aannemen, dat ik ook nergens aanspraak op maak;
maar _dit_ moet ge weten: het is geen vriendschap die ik zoek;
voor mij is er maar een geluk in het leven, besloten in het woord,
dat gij niet lijden moogt, ja, in de _liefde_...."
"Liefde!" herhaalde zij langzaam, als sprak zij tot zich zelf,
maar zij voegde er plotseling bij: "Daarom juist bemin ik dat woord
niet; het heeft voor mij een te groote beteekenis, een grootere
dan gij kunt begrijpen;" zij zag hem daarbij recht in het gelaat:
"Tot weerziens!" Toen reikte zij hem de hand, ging met snellen,
vasten tred den portier voorbij en verdween in haar rijtuig.
VII.
Alexei Alexandrowitsch had er niets bizonders of aanstootelijks in
gezien, dat zijn vrouw met Wronsky alleen aan een tafel zat en met hem
in levendig gesprek was; maar hij had bemerkt, dat het de overigen
in het salon als iets bizonders en aanstootelijks was opgevallen,
en daarom kwam haar gedrag hem ook ongepast voor. Hij besloot er
met zijn vrouw over te spreken.--Te huis gekomen, ging hij naar de
studeerkamer, zette zich in den leunstoel, sloeg een boek open en las,
zooals hij gewoon was, tot een uur. Van tijd tot tijd streek hij met
de hand over het hooge voorhoofd en schudde het hoofd, alsof hij iets
van zich wilde afwerpen. Op het gewone tijdstip stond hij op om zijn
nachttoilet te maken. Anna was nog niet te huis gekomen. Met het boek
onder den arm ging hij naar boven; maar in plaats van, zooals anders,
zijn gedachten bij zijn ambtsbezigheden te bepalen, dacht hij nu aan
zijn vrouw, en wel met zulk een onrust, alsof hem iets onaangenaams
had kunnen overkomen.... Tegen zijn gewoonte ging hij nog niet naar
bed, maar begon, de handen op den rug houdend, met groote schreden
het vertrek op en neer te gaan.
Toen hij besloten had met zijn vrouw te spreken, scheen dit hem zeer
natuurlijk en gemakkelijk, maar nu hij meer over de zaak nadacht,
kwam het hem bezwaarlijk voor, daar het den schijn van wantrouwen
zou geven. Hij was niet jaloersch. Jaloerschheid was naar zijn
inzien een beleediging der vrouw en men moest zijn vrouw volkomen
vertrouwen. Waarom men dit vertrouwen moest hebben, dat is, de
volle overtuiging, dat zijn jonge vrouw hem altijd zou beminnen,
daarvan gaf hij zich verder geen rekenschap, maar zeide zich zelf
eenvoudig, dat men dit vertrouwen hebben moest. Nu besefte hij
echter, dat hij tegenover iets onlogisch en onbegrijpelijks stond,
waarmede hij niets wist
|