tter opgezwiept, die met een doffen bons tegen de ponton
aanbotste. In 't roode licht van een seinlantaarn, ging hij zijn geld
tellen. Een voor een haalde hij de muntstukken uit zijn diepen broekzak,
blies er de aanklevende tabak af, lei ze dan in de zware gebruinde
eeltige hand, met groote diep ingesneden huidplooien, scharrelde wat
rond in zijn vestzakken, overtelde nog eens aandachtig, met klein
lippenbeweeg elk nieuw getal zeggend, het geringe sommetje ... "Twee
frank!... Slecht!... Amper genoeg voor de weekhuur van ons kruipkot" ...
Hij nam een wit-blinkend halffranksken tusschen de gekromde vuil-gele
zwart-gerande nagels van duim en wijsvinger ... "En dat 's voor mij" ...
stak het dan in zijn zak ... Van onder zijn klak, haalde hij een duchtig
beknabbelde pruim te voorschijn, stak ze in den mond, bekauwde ze een
paar maal, lei ze dan met behendige tong-beweging vast tusschen tanden
en linkerkaak, die even uitpuilde. De handen diep in de zakken, het
hoofd gedoken tusschen beide hoog-opgetrokken schouders, wijdbeenend in
de flodderige geribt-fluweelen broek, die hem in eene breede plooi over
de beslijkte schoenblokken viel, ging hij tot bij het luid-pratend
groepje der bootjes-roeiers ... Zij hadden bijna allen een dikke
afgesleten jas over hun blauwe trui of lederen vest getrokken en stonden
nu, hangend tegen de schutting of stampend om warme voeten te krijgen,
in een hoopje bijeen ... pruimend of rookend. Geerten trok de oorlappen
zijner klak omlaag, meesmuilde vergenoegd, spritste vuil-bruin speeksel
voor zich neer op den grond, begon dan beide armen over elkaar te
zwaaien, met de plat-geopende handpalmen pletsend tegen zijn lijf ...
--"'t Is verdomd koud!... Hedde geen chikske Franske?... 't mijn is
heelemaal afgezabberd ..."--"Arre, bedeleer ..."--Met behendig-rappe
beweging van den ruigen kop ving Geerten de toegeworpen versnapering op
in zijn wijd-opengespalkten mond. Dat was een kunstje waardoor 't hem
mogelijk werd te pruimen op andermans kosten.--"Kun-de nog wat anders?
vroeg er een spotlachend.--Ja, zei Geerten, "ik kan nog een
halffranksken van mijnen voorkop langs'nen trechter in mijn voorbroek
doen vallen ... Laat de cens maar boven komen!" ... "Stoeffer ...
afluizer ... Ge zijt te begeerlijk," plaag-lachten ze ...
De veerboot toette rauw, dat het tegen de huizen aanbotste en 't uit
verre onzichtbare hoeken weerhelmde, heescher en korter, steeds
verflauwend. Een zwaar geladen verhuiswagen, door een o
|