ker omlijnde gestalten in
het purper-doorlichte mistgordijn, onder de verre omfloersde booglampen
aan den straatweg, verdwenen waren, staken de andere bootjesroeiers de
koppen bijeen ... "Zeg, dat moest ge nu niet vragen, jandomme, of Geerten
bij Lowis zou komen ... hij is er gezaaien en gebraaien, hij slaapt er
wel ..." schamperlachte een luid-op ... "En weet z'n wijf dat?" ...
"Bah, die is tegenwoordig meer zat dan nuchter ... hij laat ze maar
zuipen ..." "Maar als Lowis, schoon Franske wat veel ziet, dan zou de
jannige Geerten wel eens kunnen rijden met zeep aan zijnen buik ..."
--"Dat was rats in mijn voeten!" antwoordde stroef, Venijnige Charel ...
* * * * *
Nadat Geerten en schoon Franske, aan den toog van eene vuil-berookte
kroeg, een borreltje in eenen teug met smakkende lippen en tranerige
oogen naar binnen gewipt hadden om zich wat te verwarmen, namen de twee
kameraden afscheid. Zwaar-stappend langs de slijkerige straten, door den
steeds aandikkenden mist, waarin alles wegdoezelde, en die de roode en
witte en blauwe lantaarns aan de schel-kleurige bargevels omvoolde met
stille treurnis, trok Geerten huiswaarts ... Immer dezelfde gedachten
hielden tegenwoordig zijn hoofd bezig ... 't Was een kleine
denkbeeldencirkel, waarin zijn geest voortdurend ronddwaalde: Er was
geen geld meer te verdienen met dien verdoemden stiel!... Een motor
moest hij hebben ... 't Zou een schoon bootje moeten zijn, een flinke
kas, een goeie moteur, bankjes met rood floeren kussentjes en van voor
een lichtje ... Iederen avond, na 't drinken van een dikkop, of twee,
overlegde hij naief-blij, als een begeerig kind, hoe zijn scheepje zijn
moest, natellend hoeveel hij per dag meer zou verdienen dan nu, tot, met
een schok, zijn kleine gedachten in-eens stil-stonden ... Nooit zou hij
geld genoeg hebben om een motorboot te koopen, nooit!... nooit!! Dan
verteederde hij zich over zijn eigen bitter lot ... werd plots boos,
raasde inwendig ... vloekte binnensmonds ... Reeds tweemaal had hij bij
zijne welstellende zuster aangeklopt om een voorschot, en bij zijn ouden
vader ook; maar nergens was hij er in geslaagd een duit los te maken,
bang als ze waren nooit meer een centiem van 't geleende terug te zien.
Zijn zuster!... 't Was ook al wat! Omdat ze nu met een stuk water-klerk
getrouwd was, moet ze toch zooveel van heuren neus niet maken ... Ze was
toch maar de dochter uit een bollewinkeltje ... en Moeder-zalige
|