doffe tuf-ontploffen over den
wiegelenden vloed, werd door de kaaien teruggekaatst ...
Langs den scherpen boeg sprong het water op, gleed kabbelend op-zij,
vloeide in gesmijdige lijning terug omlaag, langs de blanke flanken, in
de diepe barenwemeling, werd eindelijk tot wit-opborrelenden
schuim-staart geslagen door 't onzichtbare schroefje ...
Met volle kracht, bij kort klare knallen van den motor, scheerde het
rijzig-lijnende vaartuigje over de deining als een witte meeuw, drijvend
met langs het lichaam gestrekte vlerken, keerend en wendend,
lenig-slank, brekend den opsprinkelenden golf-slag, die het een
oogenblikje, zacht-veerend dansen deed ... Zoetjes dobberend sneed het
door de ruischend-bruisende wriemeling der rolle-bollende baarkens ...
Geerten had daar juist zijn vijfden klant overgebracht, en nu vond hij
er een danig genot in zijn moteurken te doen heen en weer varen, midden
de zon-overgoten rivier ...
Eene overzetboot paddelde voorbij ...
De menschen op het dek oogden het mooie op wippende scheepje na, dat
Geerten dwars-door 't vaarwater stuurde ... Traag, onder 't forsche
buigen en strekken van spierig-pezige armen, schoven roeisloepjes over
den stroom, moeilijk vooruitkomend tegen het opkomend tij, dat de
vaartuigjes altijd afdrijven deed.
Schoon Franske, keerde terug van Sint-Anneken. Zijn bootje was leeg ...
Regelmatig plonsden de riemen in 't water, deden duizenden
zon-doortintelde druppels opstuiven bij elken slag ... Zijn plat-bodemig
schuitje was log en zwaar, moeilijk om te besturen.
Tuffend kwam Geerten aandrijven, klievend door de meevloeiende
strooming. Franske stuurde zijne boot dwars voor 't moteurken ...
Plots-opschrikkend, wilde Geerten opzij-wegschieten, doch de vloed
voerde hem mee en met een doffen knots botste hij met groot geweld op
Franskens schuitje, dat koppeken onder deed, weer boven kwam ... De motor
stond stil, pufte niet meer ...
Franske was overeind gesprongen, een riem hoog-opgeheven, vloekend ...
Met een forschen armzwaai bonsde de roeispaan op den half-verdekten boeg
van 't moteurken, sloeg een diep bosselende bluts in 't zink, deed de
afblottende verf in schilfers rondspringen.
Woedend, schor-schreeuwend greep Geerten zijn noodriem, die in 't bootje
lag, zette zich schrap-schrijlings op 't rood-fluweelen zitbankje,
zwierde met uitgestrekten arm zijn riem boven Franskens kop ... Van den
oever kwamen roeibootjes aanvaren, snel voortbewegend onder de
dubbel-k
|