rachtige slagen der nieuwsgierige mannen ... "Zoo rap hadden ze't
nu toch niet verwacht" ...
Met een fellen slag verbrijzelde Geerten den riem in Franskens hand ...
De brokken ploften in 't water en van den hevigen schok wiegewaagden en
dobberden de bootjes, wild stijgend en dalend ... Ras vatte Fransken zijn
tweede roeispaan, hakte er geducht mee op 't witte vaartuigje, dat bij
elke wiegeling water schepte.
Al de roeischuitjes lagen samengeschoold om de worstelende mannen, wier
machtige gestalten flink-omlijnd, pezig-stoer, klaar-afgeteekend stonden
op de ijlheid der zon-doorgloeide meilucht. De kampers repten geen
woord, hijgden van inspanning, elk oogenblik vreezend den noodlottigen
houw, die hun deinend bootje zou doen kapseizen ... De kijkers riepen,
hitsten hen op lijk vechtende honden. Op de wandelbruggen, op de dekken
der schepen, aan de kade, verdrongen zich de toeschouwers, staarden met
verwonderd-angstige blikken. De hevelende kranen, stonden een pooze
roerloos met in de lucht den bengelenden last aan den stijf
uitgestrekten arm, en gedurende een oogenblik, hing ongewone stilte
boven den rimpelenden stroom, waarover laaide in slinger-strepen
vloeiend goud, de pure straling van 't zonnelicht.
Geerten bukte zich, den ruig-behaarden kop intrekkend tusschen beide
schouders, wipte dan weer recht, kapte als een bezetene op Franskens
schuitje ...
Plechtig-bijna, hief Franske de zware roeispaan krampachtig met beide
handen omkneld, omhoog, wijl zijn bloeddoorloopen oogen uitpuilden in 't
roodblakende toorngezicht, zijn nekpezen als koorden spanden, en zijn
spieren dik-bolden; liet nu brusk den riem met volle kracht neerbonken
op Geertens schoft. 't Moteurken sloeg op-zij en met een plof plompte
Geerten 't water-in, dat hoog opspatte in iriseerende droppels ...
Basse's kop, kwam even boven ... Uitgestoken armen klampten hem vast,
wierpen hem in een bootje, dat naar de stad terugvoer ... Onderwijl was
't moteurken midden kokende schuimbobbeling van 't hevig woelende en
wentelend-kolkende water, gezonken zonder dat een der roeiers er een
vinger naar uitgestoken had ... Franske bereikte al flikkerend 't
Vlaamsche Hoofd ...
Geerten even tot bewustzijn teruggekeerd, had een wijle de visie eener
groote wit-bepleisterde kamer waar in 't licht-gekleede mannen hem warm
in wollen dekens rolden, dan hem neerlegden onder zwart-linnen kap van
't wiegende wagentje, dat hem naar 't gasthuis vervoerde.
* *
|