ht door een flakkerend olielampeken voor
een Ons-lievevrouwenbeeldje, stonden stootwagens, in elkander geschoven,
de berries als hulpeloos biddende armen omhoog ... Geerten sakkerde toen
hij op 't nauw-verlichte venstertje van zijn krot toe ging, want hij zag
dat het grauwe waschgoed nog nat hing te flapperen, lijk dezen middag,
aan den langen staak die het heele nauwe binnensteegje overspande.
Geergerd trad hij binnen, vloeken op de lippen het ruige, diep-doorgroefde
weer-bruine gelaat, vertrokken; onder de norsch-bijeenplooiende stoppelige
wenkbrauwen flikkerden kwaadaardig de staal-grijze oogen, anders klein en
waterig ... Met een smak smeet Geerten de kamerdeur open. In 't vertrek
hing een stinkende rookwalm. De lamp smookte fel, alles hullend in een
halve duisternis, waarin de schrale manke meubels schenen weg te kruipen ...
Uit de alkoof aan de andere zijde der kamer, steeg zacht een ronken ...
Geerten bleef sprakeloos ... Met een zwaren bons plofte zijn
dicht-gebalde knokkelvuist op de krakerige tafel neer, doende rinkelen
de vuile besmeerde borden en tassen, achteloos bijeen-geschoven. Het
snorken hield een oogenblik op, ging over in fel-blazen. Haastig draaide
Geert de lamp omlaag, liep dan op de bedstee toe, nam zijn slapende
vrouw heftig bij den arm, schudde nijdig. Heur jeneveradem sloeg hem
tegen ... Met een wilden ruk, sleurde hij ze 't bed uit ... "Allez,
zatte teef! Allez-hop!!" ... Zich de rood-beloopen, vies-ontstoken oogen
wrijvend, stond Trees overeind, geeuwde lang met wijd-opengespalkten
mond en traag-strekkende armen bij 't kraken der gewrichten, deed dan
met sleep-zware voeten een loomen stap naar de tafel ... sprakeloos.
Ze wankelde nog even, bewoog moeielijk de dikke tong, wilde de flesch,
waarin kristallig-klaarde den verlokkenden drank, grijpen ... Met
weerlicht-plotsen greep trok Geerten ze uit heur handen, zette ze op
tafel ... Dan, ten einde geduld, inwendig ziedend, langde hij een
blikken schaal van de kast, vulde ze rap met water en kletste dit Trees
in 't koddig-grijnzende gezicht ... Dit hielp, als altijd ... het deed
Geerten stuiplachen en bracht zijn kwade luim tot bedaren: "En, nu
vooruit met den bik!" Traag sleffend over de gespleten, vuile roode
tegels, haalde Trees een haring uit de kast, zette hem op tafel naast
een kom kouwe koffie ... "Eerst mijnen mond wat spoelen," zei Geerten,
zette de jeneverflesch aan den mond, liet den drank wat heen en weer
klokken tusschen zijn bolle k
|