n. Het sterk-gespierde, forschig-breede
bovenlijf naakt, den ruigen stilaan-grijzenden kop tusschen de wat hooge
schonkige schouders, stond hij voor een emmer water, dien Trees hem
aangereikt had. Plassend in 't van zeep-schuimende nat, schrobde hij
zijn dicht-behaarde borst, en de dik-beaderde pezige armen, dat de
sprinkelingen rondspatten op de armelijke stoelen en tegen de
zurig-riekende eetkast ...
"Ge gaat zeker weer naar uw rosse aanhoudster" smaalde nijdig-spottend
op hoonenden toon Trees ... "moet ge niet wat cosmatique aan uwen
schrobber doen?" ...
Geerten bleef kalm, al die zinspelingen schampten af op zijn taaie
onverschilligheid. Vlug was hij weder aangekleed, voelde zich nu
frisscher en vroolijker ...
Een wijle scharrelde hij met de hand in zijn vestzak, smeet dan twee
frank op tafel ...
"Arre en zuip het allemaal niet op ... Aperpo hedde (hebt ge) geen vodden
opgekocht vandaag?"
--"'k Ben niet gaan leuren ..."
Geerten stond al in de donkere gang, waar dreef een doffe huislucht, en
de benauwende geur van schimmelende lompen onder 't bouwvallige
zoldertrapken opgestapeld ...
--"Salut en den kost zulle! 'k Ga naar vader" ... en zich plots
herinnerend ... "en haalt uwen wasch binnen!..."
"Ge komt van nacht zeker weer niet naar huis ..." schimpte Trees hem nog
achterna ...
--"Verrekt!" beet hij terug, en met een nijdigen ruk klakte de deur toe,
dat het heele huis schokkend dreunde, en de nog heele ruiten
daverrinkelden ...
* * * * *
Op de vitrine van het stamineeken, dat zijne vriendin openhield in een
der zijstraten uitgevend op de kaai, had Geerten voor een paar jaar--'t
was in 't begin zijner verkeering met rosse Lowis--in schreeuwend
oranje-geel, met reuzen-groote vlammend-roode hoofdletters en
gracielijk-buigende krullen er-nevens en er-onder, geschilderd:
/*
The Joly Boys Bar
bij de Plezante Bazin.
*/
In dien bijna-schuchteren vrijtijd was Geerten niets anders dan de
buitengooier, de man wegens zijn sterkte gevreesd en betaald om de
zwijn-zatte matrozen, die 't wat te bont maakten of met bazin en
serveuse te vrijpootig werden, aan de deur te werpen ...
Mettertijd was de flinke kerel voor Lowis bijna onmisbaar geworden, want
buiten die onaangename karweitjes, welke hij alleen afhandelde--zonder
dat de nieuwsgierig-lastige politie d'r ooit heur neus in steken
moest--, ging hij, nu en dan, 's nachts er op uit om van pas
binnengeloope
|