hotsebots over een hobbeligheid van den steenweg
werden ze door elkaar geschud ... Groepen dansende en zingende kinderen,
hand in hand, volgden hen ... Franske en Vernijnige Charel wierpen centen
te grabbel, die de knapen, malkaar stootend en stampend, trachtten te
bemachtigen, haarkenpluk doende wanneer milde werpers het geboden ...
Op de Meir, kuierde 't volk in dichte drommen over de gaanpaden, wijl de
stofferige confetti, geel en rood en blauw en wit, op de stemmig donkere
kleederen neerwirbelde en de lange veelkleurige linten der slingerende
serpentines met gracielijken zwaai, al krinkelend, door de gouden
zonnigheid der lichte lucht flitsten en midden de menigte
neerdraaiden ...
... Hier begon de jool voor goed ...
Kaethe bakte koeken, wiep ze handig in de hoogte, ving ze weer op, en
zingend en drinkend werden ze half-gaar en zonder suiker binnen
gesneukerd ... Soms door 't schokken van den wagen en 't danige dansen,
viel een koek op 't hoofd der mannen ... Dan gierden ze 't uit van dolle
pret, schreeuwden en schaterden wild en luid ... Welgemikte serpentines
omzwierden Lowis, die te midden der vreugde haast waardig troonde naast
zwelgenden Geerten. Ze voelde hoe de blikken der mannen rustten op heur
vollen boezem, die, wen ze met de anderen moest meespringen, vroolijk
opwipte ...
Haar nabij stond Franske, dien Fientje niet uit het oog verloor ... 't
Meisje bleef ernstig, zag jaloersch naar de flink-gedraaide kuiten en de
weeldrig-lokkende vleeschelijkheid van de rosse. De wagen doorkruiste
heel de rumoerige stad, van tijd tot tijd stilhoudend voor een groot
koffiehuis, waar de linksche roeiers zich op andere Zondagen aan
begaapten ... Daar maakten ze dan een helsch spektakel, renden tusschen
de wit-marmeren tafeltjes door, malkander bij de schouders
vasthoudend ... In de kroegjes waar ze aanlandden, dronken ze, en bralden
schunnige liedjes ... Wanneer de avond gevallen was, werd de wagen naar
huis gezonden. Arm in arm, de mannen reeds zwijmelend, slierden ze door
de straten, baldadig gillend uit heesche kelen ... Domien, met zijn
harmonica, liep met lamme slungelig-buigende beenen en vooroverhellend
lijf, voorop, trok bij poozen een klagend-snerpenden toon uit zijn nauw
nog plooiend en rekkend speeltuig.
Geerten, verwarmd door den drank, opgehitst door de kittelende bekoring,
die van Lowis uitging, trachtte steeds heur arm te grijpen, wilde ze
ontrukken aan Franskens indringerigheid. Heel de ploeg ging
|