Fientje sleurde hem mee naar boven, waar ze zicht hadden op
heel de zaal ...
In den rook en de walgelijk riekende wijn-dampen, tusschen de
fluwijnig-blanke of blakend-verhitte gezichten der vuig-beluste
menschen, trachtten ze de vermisten op te sporen, doch nergens
bespeurden ze 't rose bebe-kleed van Lowis noch den spannenden
veelkleurigen clown van Franske ... De tranen stonden Fientje in de
oogen.
--"Ze zijn wellicht in de prieeltjes gekropen," sprak Geerten schor van
opwinding en jaloerschheid ...
Samen liepen ze langs de groene looverhuisjes, die ook boven op de
gaanderij opgetimmerd waren ... Hier werd botgevierd de zinnelijke
geilheid ... In de armen van bleeke jongens, door traag opgeslurpten
Champagner opgewonden, lagen rookend en drinkend, de ver uitgesneden
kleedjes los-hangend over de losgewoelde borsten, jeugdige meisjes, 't
masker weggetrokken om vrij te laten den wulpschen, karmijn-rooden,
zoen-gragen mond, waarop de nat-bloedlooze lippen der genieters zich
vastzogen.
Gejaagd, nauw-ademend, met loerend-ijverzuchtige blikken liepen Geerten
en Fientje, speurend, langs helsche lust-huisjes, waar door eenzelfde
opgezweepte dierlijke genotzucht gedreven, mannen en vrouwen elkander
omvingen; wijl buiten deinde de menigte der kijkgragen, met
glunder-glinsterende oogen, spotwoorden roepend ...
Nergens was Lowis te zien ... Immer opgewondener drong Geerten verder, op
zijn beurt meesleurend 't walgende Fientje ... Nu nog de benedenprieelen
langs!
De roeier botste op twee, heel-laag gedecolleteerde lichtekooien, die
hem uitscholden: hij hoorde niets ... 't Zweet gutste hem over 't
lichaam, hij trok het onderdeel van zijn masker stuk, hijgde naar adem.
De haren los, het fluweelen buisje door toetastende handen half van 't
lijf gereten volgde Fientje, gedwee ... Ze vonden niemand ... "Ze zijn
weg," zuchtte ze, begon bijna te weenen ... Geerten vloekte ruw ...
Samen verlieten ze de zaal ... Ontdaan, sprakeloos, doorkruisten ze de
stad, trokken koffiehuizen binnen en uit, in doelloos zoeken. Het
motregende ... Het water sijpelde hun door de kleederen ... Geertens witte
hemd was met slijk besprinkeld ...
Voortdurend vlotte de menigte langs de hel-verlichte straten, en 't leek
hen of er vele dagen verloopen waren sedert hun vroolijken tocht per
natiewagen door de leutig-feestvierende stad ...
Geerten gevoelde dat hij nu overwonnen was, dat de stille strijd
tusschen hem en Franske om 't bezit der plezi
|