uttige?..."
--"Ja, Geerten ..."
--"Wel, God van maranten, zoude niet omvallen en ter eere van wat
Heilige?..."
--"'t Is moeder-zaligers sterfdag en ik moet naar den dienst, in de
Preekheeren ... dat weet ge toch wel ..."
't Leek hem de moeite niet meer waard, daarop te antwoorden. Allemaal
centen weggesmeten, meende hij, en liet Trees betijen zonder naar heur
om te zien, tot ze eindelijk vertrok na lang zoeken in eene half uit-de
kast hangende lade, om heuren paternoster te vinden ...
--"Zijt gij nog thuis, straks, wanneer ik terugkom?" vraagde ze ...
--"'k Weet niet ... 't Gaat u niet aan ... Salut! en den wind van
achteren!..."
Wanneer zijn vrouw weg was, sprong Geerten 't krakende bed uit, begon
zich te wasschen in een grooten emmer koel water ... 't Was hem een
weelde de frissche nattigheid over rug en harige borst te laten
stroelen, en proestend spoelde hij zijn zeep-schuimenden ruigen kop, dat
de haren recht stonden in dikke klisjes bijeen-geplakt ...
Nu was hij heelemaal opgeknapt en onder het eten der dikke met margarine
besmeerde brood-hompen, kwamen als een martelende obsessie de
herinneringen aan 't gebeurde van den vorigen ochtend in hem opdringen.
Geerten had verdriet, nu hij wist hoe het onvermijdelijke gebeurd was:
tusschen hem en Lowis was alles gebroken en uit.
Kauwend op zijn pruimpje zon hij op wraak, doch het bleek hem weldra
bespottelijk zijn plannen te volvoeren. Het hielp toch niets dat hij
Fransken paars en blauw sloeg of de ruiten van 't kroegsken ging
ingooien ... Aan zijn vroegere onoverwinnelijke kracht was hij, sedert
het gevecht met venijnigen Charel, allengskens gaan twijfelen. Wat zou
die lachen en leute hebben om zijn ongeluk ... Hij hoorde hoe de anderen
meevooisden: "Dats rats in mijn voeten" ... Franske mocht doen wat hij
verkoos: immers 't was een jongman, en dat hij Fientje Mossel zitten
liet was een dagelijkschheid, waarover na een wijle, de ratelende tongen
wel zouden zwijgen. Zoo redeneerend, besloot Geerten van zich maar in
het ongeluk te schikken. Iets anders nam hem nu heelemaal in en dat zou
worden zijn wraak ... op Lowis en schoon Franske ... den Venijnigen en al
de andere luizen: nu zou hij zijn moteurken welhaast bezitten.
Kort na 't geval met het in stilte verschacherde vat wijn, was hij in
onderhandeling getreden met een constructeur voor 't bouwen van een
sierlijk bootje, en daags voor vastenavond-nog, had hij toegeslagen en
een voorschot aan den w
|