erige schoonheid van rosse
Lowis nu geeindigd was met zijne neerlaag ... Een oogenblik kwam de
gedachte in hem op zich met Fientje te wreken, doch ze zijlings
beglurend in het smart-verwrongen gelaat, vond hij ze te miezer en niet
begeerlijk genoeg. Thans, na de opwinding van den dag, werd hij intens
bewust hoezeer die vrouw hem diep in 't bloed zat.
Toen de kille morgen naakte en de wandelaars schaarsch werden, liet
Fientje Geerten alleen ...
"Ik ga naar huis zei ze, misschien is Frans daar, maar 'k denk het
niet ... 't zal wel "af" zijn tusschen ons ..."
Treurig, sukkelde Geerten door verlaten straten van eenzaamheid. De
fijne regen druilde aanhoudend neer, deed spiegelglimmen de steenen ...
Zijn mombakkes hing af, losjes zwierend aan het bindsnoer ... Aan de werf
slenterde hij van kroeg tot kroeg, verstompend zijn denken door borrel
na borrel, tot het schuimspeeksel de lippen vieselijk bekroesde ... Van
't gaanpad zwijmelend, gleed hij uit en viel, langsheen in 't slijk;
werd door een nachtwaker opgeholpen ... Voort strompelde hij weer, nu
eens schuivend langs vuil-vochtige gevels, dan weer knieenknikkend
zwalkend naar 't straatmidden toe ...
Er begon beweging te geruchten in de loom-ontwakende stad ... De eerste
tram snorde voorbij, werklieden, nog slaperig, togen naar hun arbeid,
bespottend den smerigen maskeraad met de loddelijk-bengelende
doodskop-mom ... Straat-in straat-uit sjokkerde hij, in de triestige
klaarte van den smokkeligen regenmorgen. Het stadsleven ging alweer zijn
gewonen gang. Onbewust was Geerten in 't buurtje gekomen, waar Lowis
woonde ... Langsheen de huizen scherend, door al de buren nageoogd, en
van de joelende straatjeugd gevolgd, geraakte hij voor de deur van 't
kabberdoesken ... Met groote moeite trad hij de stoep op ... stootte de
deur open ... de bel relde ... Zwijmelend, van zich-af spuwend, met
verdwaasde oogen stond hij midden den reeds opgefrischten vloer der
gelagkamer.
Daar verscheen Lowis, in haar nachtjak, ver-open op blooten blanken
boezem en Franske in hemdsmouwen. Nog voor Geert den tijd had een woord
te bazelen had Fransken hem omvangen, en Lowis de deur wijd-opengegooid.
Met een flukschen duw en een trap van de bazin, vloog Geert de deur uit,
tuimelde zwaar op de slijkerige steenen.
Ontnuchterd richtte hij zich op, en aangehitst door de talrijke kijkers,
wilde hij de deur instampen, gelukte erin ze te ontsluiten, doch werd
door Franske terug gedrongen en met een
|