ng
hij midden den steenweg staan, strak-starend naar de bovenramen. Niets
bewoog ... Hij merkte, laag, tusschen de franjes der rolgordijnen het
zachte wijfelschijnen van het vet-pitje, dat steeds brandde op de
nachttafel naast hun bed ... Zoo duidelijk zag hij alles voor zich. Zoo
warm was het nevens heur bloeiende lijf ... De hevige wind deed zijn
losgeknoopte jas opflapperen, versteef zijn nat-koude been. Vloekend,
met krampachtig-gebalde knuisten, begon hij op de deur te beuken,
woester en woester steeds, wijl de toorn in hem vlamde, daar in-eens, in
hem het pijnende vermoeden klaar-geworden was, dat Franske bij Lowis kon
zijn ... ofwel een ander ... zooals vroeger ... een van die jonge
snotneuzen van "printers" ... zij een en Kaethe een, overlegde hij ...
"Sakkerdomsche ros!" Zenuwachtig-kort bonsde hij op de niet-wijkende
deur, waarachter alles stil bleef en roerloos ... Niets hielp ... "Als dat
moest waar zijn! 'k vermoord ze morgen allebei ... zoo'n smeerlappen!"
Mismoedig, uitgeput, toog hij naar huis, om daar te slapen, wat hem
sinds langen tijd niet meer gebeurd was ... De zware poort van zijn
steegsken stond op een kier ... Hij duwde ze open, liep behoedzaam langs
den muur, voetje voor voetje, bevreesd van tegen een stootwagen te
loopen, stak dan het enge binnenplaatsje over, trad zijn huisje
binnen ... Toen hij de lamp ontstak, na lang scharrelen om stekjes te
vinden, schoot Trees wakker. Ze zette zich in 't bed overeind. In heur
vieselijk gezicht plakten de hangende haren. Ze wreef zich de oogen uit,
wierp het gore deksel wat terug ... keek slaperig-verbaasd ... "Zijt gij
daar?" vraagde ze verwonderd ... "wat 'n eer van u te zien!..."
"Laat me gerust" bromde Geerten, zich uitkleedend.
--"Buitengesmeten" meesmuilde ze nog spot-lachend ...
--"Zwijg, verdjuusche, zatte teef!..." Hij zag de jeneverflesch
half-leeg, op tafel staan, nam ze op, zette ze aan den mond en met
klokkend geluid slokte hij eenige teugen naar binnen ... Dan kroop hij
bij zijn vrouw, tusschen de vunze lakens ... "Allez, schuif-op, vijf voet
van mijn lijf, Pruttige ..." Trees gehoorzaamde, grommelde tartend: "Bij
Lowis eh, daar is 't schooner ..."
--"Gaat ge zwijgen!" De gedachte aan zijn lief, deed hem pijn ... Toen
hij, door den drank beneveld, reeds half in slaap was, schudde Trees hem
opnieuw wakker ...
--"Geert!... Geert!... vader is slechter. Er moet bij gewaakt worden"
...
--"Laat me gerust, ... 't is goed ..."
Met
|