de laatste vette mossel, die Fientje hem aangeboden had.
De tranen sprongen in haar klare oogen. "Dat had ze nooit gedacht!...
Zonder verder te talen, zette zij zich schrap, stootte heur wagen voort.
Geerten hoorde hoe, na een wijle, haar stem, schor en
tranerig-onduidelijk klonk bij 't roepen van 't gewone "kepelee."
"Die heeft beet," grinnikte hij, zeker zijn doel te hebben bereikt ...
's Anderdaags kwam Schoon Franske, tot groote vreugde van al de
bootjesroeiers, met een koppel blauwe oogen, en een gezicht gestriemd
door nijdig-rood-bekorste krabben, naar de vlot-brug ...
--"Dag blauwe-geschelpte," spotte Geerten, uitschaterend zijn dolle
leute ...
--"Vijg!" beet Franske kort-af, terug.
* * * * *
Den heelen voor-winter door, sukkelde de H. Jozef, steeds afnemend in
krachten, en nu was elk uur het einde te verwachten. "God zij geloofd"
had Sophie--zijn dochter--gezegd, "want dat lijden is niet meer om na te
zien," en hierbij dacht ze vooral aan 't geld, dat ze daarna niet meer
hoefde te geven en waardoor reeds zooveel ruzie met haar man in huis
geweest was ..."
"Geerten zal dezen nacht tot twaalf uur waken," had Pruttige Trees
gezegd, ... "dan kom ik zelf, want hij moet van-avond, gelijk alle jaren
met nieuwjaarnacht, naar 't feest van "'t Kasken" in de maatschappij"
... Om zes uur was Geerten zelf gekomen, op zijn paasch-best gekleed.
't Sneeuwde buiten ... De lucht was eene grijsheid van schommelende
donspluisjes en beneden, op de achterplaats, zongen kinderen ...
/*
"Deezeken schudt zijn beddeken uit
en laat zijn pluimekens vliegen" ...
*/
De vlokken plekten tegen de bedompte ruiten der krankenkamer. Een
olielampken brandde zacht-pinkelend op de kale schouw, waarop een gladde
spiegel het twinkelend lichtje weerkaatste. Het vuur in de potkachel
smeulde, nu en dan viel een gloeiende sintel met luid tikken in den
aschbak, wierp even een ras-verstervende oranje-klaarte op den donkeren
vloer ...
--"Niet te hard stoken, fluisterde Trees bezorgd, "anders heeft hij het
te benauwd" ... en ging dan heen ... De duisterte hing dik in de hoeken,
vulde de gansche kamer, waarin alleen wit-vlekten de lakens op 't
ledikant ... De zieke sluimerde: zijn oude, gele, ingevallen gelaat, met
diepe kuilen aan de slapen en onder de diep-liggende oogen bezijden den
grooten scherp-belijnden arendsneus, scheen klein midden de blanke
bolling van het kussen. Alleen de ring-baard, weeldr
|