en zich per rijtuig naar het
sterfhuis lieten voeren, waar Sophie en Trees cognac zouden schenken:
hij wilde niet terug naar vaders kamer. De koude lucht deed hem goed,
verfrischte zijn zwoele gedachten. Drie dagen reeds liep hij rond met de
zekerheid dat vader geen duit had nagelaten. Met Nieuwjaarsdag zegde
Trees, dat ze niets gevonden had, ondanks heur lange zoeken en Sophie,
zijn zuster, had schertsend gelachen toen hij naar geld vroeg.
--"Waar zou vader de centjes vandaan gehaald hebben! Had ze hem niet
moeten onderhouden sedert moeders dood?"
Toch was Geerten niet heelemaal overtuigd. Eens toch had vader een
bankje naar Jef, zijn petekind, gestuurd, en dan het hoefijzer! Aan die
geluks-voorspelling klampte hij zich wanhopig vast, en in hem leefde
soms lichtend op het voorgevoel, welhaast de noodige centjes voor een
motorbootje te bezitten.
Voor hij naar huis ging, wipte hij even bij Lowis binnen. Ze deed heel
vriendelijk want ze behoefde zijne hulp om een mand champagnewijn aan
boord van een Fransch schip te gaan afhalen. Heur frissche
vleeschelijkheid kittelde hem plezierig, zijn onwil bezweek voor de
lieftalligheid van haren blik en 't was laat in den namiddag eer hij
vertrok, met de belofte 's nachts, na 't vervullen der opdracht, bij
haar te komen.
't Donkerde toen Geerten thuis kwam. In de kamer waarin somber hing de
duisterte van den nakenden nacht stapte hij een oogenblik heen en weer.
De geruchten der plaats: het scherpe zware blaffen van een hond, het
kermend schreien van een zuigeling of 't rauwe hoorn-toeten van den
dagbladventer drongen dof tot hem door ... Traag begon hij zich uit te
kleeden, wierp jas en broek wanordelijk-slordig over een stoelleuning,
fluitend een straatdeuntje, trok zijn weeksche kleeren weer aan en zette
zijn verkleurde pet, met het bengelend kwastje op de ver-vooruitstekende
klep, op zijn ruigen kop.
Dan eerst stak hij de smerig-besmeurde olielamp op, die in 't trieste
vertrek zijpelen liet heur gele klaarte, onheimlijk-begloorend, de manke
meubels en de vuile tafel waarop nog glommen bruine koffieplasjes naast
ongewasschen wit-blinkende kopjes van 's morgens. Een nog onaangesneden
brood lag nevens een droge korst ... Geerten grommelde, schonk zich een
bakje koude koffie in, beproefde de korst te breken, smeet ze dan kwaad
op de teil terug; en het versche brood vattend, maakte hij er met de
mespunt machinaal een kruis op, sneed zich een dikke homp.
Koffie-slokkend verd
|