ervelen en die wantrouwigheid der
rosse waardin kwetste hem ...
Veertien dagen voor vastenavond verwittigde Lowis hem, dat hij een
tonnetje Sherry van een Engelsch schip moest afhalen ... 't Valt mee, zei
ze ... morgen is 't nieuw-maan ... en er zijn vijf frank voor u bij ...
Toen kreeg Geerten een kostelijken inval, die zijn heele tronie
verhelderde en diepe lachrimpels over zijn bruin-verweerde kaken tot in
de grijzende stoppels van zijn ringbaard deed loopen: Hij zou 't volle
vat verlappen aan 'nen kroegbaas van de kaai en Lowis wijs maken, dat
hij den heelen boel in 't water had moeten werpen, daar hij bijna door
nachtwakers gesnapt werd!... Ze zou hem toch niet durven aanklagen of
ze was zelf bakvisch ... dat was jandome een goei lol!...
't Werd een dichte dreigende regennacht, met een zwaar-donker bewolkte
ster-looze lucht: over stad en stroom, een duisternis waarin als
versomberde ...
... Met forsch-breede streken, de riemen geruischloos scherend over de
opkammende baarkens, roeide Geerten terug naar de kade. Achter hem,
log-onbeweeglijk, plompte de zwarte romp van de stoomboot, waarin de
kleine lichtrondekens der kajuitspoortjes gelig glommen. Handig en rap
had een vertrouwd bootsman, het niet heel zware wijnvaatje, zeer
behoedzaam neergelaten in het vaartuigje, dat nu door de dalende en
stijgende waterwemeling heendreef ... Geerten zag voor zich de stoomers
aan de kade, wier vele lantaarns hem tegenblonken: wit, rood en
purper ... Over den stroom rustte een zware stilte, waarin soms
opklonken, duidelijk en klaar, de verre kettergeluiden van neerratelende
kraankettingen op een lossend schip ... Breede lichtstroomen vloeiden uit
booglampen aan den oever, doorboorden de ijle duisterte der ruimte,
dansten in krinkelend-uitwijdende vuurstrepen op de golvenwriemeling,
vervloten eindelijk lijze in de eeuwig klotsend-zingende deining ...
Behendig ontweek Geerten de te schelle klaarte, verbreedde zijn
riemslagen, poogde geruchtloos door de waterkabbeling heen te glijden,
voorzichtiger wordend naarmate hij de aanlegplaats naderde ... Nu hij
bijna voor eigen rekening smokkelde beving hem vrees. Hij liet zijn
sloepje drijven met den afvloeienden stroom mee, langsheen den steil uit
den vloed opsteigenden boord van eene postboot, zette zich overeind, de
beenen schraag op de achterste zitbank en flikkerde ... Zoo stuurde
Geerten heel gemakkelijk het vaartuigje tot tegen een ijzeren ladder,
waaraan hij het vastmeerde .
|