ig-wit krullend,
leefde nog ... de gerimpelde wassen handen lagen roerloos op het
omgeslagen laken. Beweegloos zat Geerten bij het bed, in kalmte
afwachtend, het gebeuren dat nakend was. De sneeuw geruischloos en zacht
viel steeds in pure blankheid ... De uren gingen voorbij, trage weggetikt
minuut na minuut ... Soms galmde boven 't doffe straat-rumoer uit, de
torenklok, afbrokkelend de laatste stonden van het stervende jaar ...
Dichtbij beierde 't klokje van 't naburige klooster. Dan kwamen alleen
maar de geruchten der straat, dempig en ver-af tot in de kamer
doordringen: het wanluidend gekletter van metalen balken op een
hotsenden wagen, het schelle hoornblazen van een krantenjongen. In 't
aangrenzend kroegje, klonken onophoudend zeurige harmonicadeuntjes.
Geerten trok even een venstervoorhang op: Het sneeuwde niet meer ... Het
kleine achterplaatsje, beneden, lag wit en verlaten in den maneschijn,
die wondere tintelingen leven deed in de kristaliseerende blankheid.
Pelsranden lagen op elk vooruitstekend deel der zilvrig belichte gevels,
en de daken kropen weg onder hermelijnen mantel ... Geerten liet het
rolgordijn terug af: in 't vertrekje werd het donkerder, en op den
neergelaten voorhang, stond klaar afgeteekend het kruishout der ramen.
De zieke bewoog, mompelde iets onverstaanbaars ... Geerten boog zich over
hem heen: "Eens drinken, vader?" ... Hij schonk een glaasje vol van den
wijn, dien Sophie gebracht had, wilde het den kranke geven: hij
weigerde. Dan dronk Geerten het zelf maar uit, tongsmakkend, deed ook
nog een flinken teug aan de flesch! Bah, ze hebben wijn genoeg ...
Ziende dat vader hem toch niet meer herkende, nam Geerten zijn plaats
terug in en wachtte ... Buiten werd het leven woeliger ... Er drongen
gezangen door tot in de stille kamer en hij zag, in verbeelding, de
hossende en dansende benden, die nu juichend de straten van 't
Schipperskwartier doorliepen, om hoopvol-feestelijk te begroeten den
nieuwen tijd ... Wellicht zou hij dit jaar zijn droom verwezenlijkt zien
en eindelijk een motorbootje bezitten. Misschien!--Half-soezend zat hij
te tobben.--Veel geluk had hij in de laatste tijden niet gehad. Het
gescharrel van Lowis met Franske, kon hij niet verduwen en steeds ging
hij gedrukt onder dien spotnaam van hoorndrager. Openlijk heette hij
alleen "de vijg," maar hoe gewoon zijn omgang met de overige roeiers ook
was, toch wist hij dat ze hem achterduims bespotten. Hij liet ze begaan,
beloofde zich
|