op de brug, die naar den steiger daalt. Omziende, bemerkte
Geerten een blinkenden politiehelm, die hem ineens alle bezinning
benam ... Vlug richtte hij zich op, het bootje waggelde, dreef wat af ...
in een oogwenk had hij de ijzeren ladder gegrepen, trachtte op de
laagste sport te springen. Zijn een been plonsde in 't ijskoude water,
maar met een forschen wip zijner sterk-gespierde armen trok hij zijn
geheele lichaam omhoog, klauterde snel naar boven ... dan liep hij
ijlings weg ...
De politieagent zette hem achterna ... Geerten hoorde zijn haastige
passen achter zich, hol klinkend in de nachtstille straat ... De wind
zoefde fluitend langs de huizen ... Daar kwamen matrozen aan ... Die
zouden hem den weg versperren ... Vlugger repten zijn voeten. Een schril
tuiten gierde, lang-gerokken, boven den wind uit ... Geerten wist wat dit
beduidde: nu zou er hulp opdagen voor den agent. De zeelui waren vlak
bij: ze breidden hun armen uit om hem op te vangen. Woester rende hij,
niet voelend de matheid van zijn half-versteven been ... Met een razenden
sprong, en forschen zwaai zijner knoestig-gebalde vuisten sloeg hij zich
door de half-dronken mannen heen ... Daar was een smal zijstraatje, met
een rappen zij-sprong was hij den hoek om, ademde toen wat rustiger,
liep minder snel, overtuigd dat zijn vervolger hem nu niet meer op de
hielen zat. "Als 'k maar de wijk uitkom, dan zal de sloeber me niet meer
volgen." Met flinken tred hamerde hij de droog-gewaaide gaanpaden, kwam
op de lanen, waar de wind de naakte magere boom-geraamten schudde,
afknakkend de doode takken, die met een doffen smak neerkwakten op den
harden grond. Hoog in de lucht jachtten nog steeds de donker-dreigende
wolken. Uitblazend, liep Geerten na te denken. Mislukt! Hem kon het gaar
niet schelen, maar wat zouden de anderen zeggen! Franske en Venijnige en
Suske en de rest?... en dan Lowis?... Dat ze verdomme allemaal dachten,
wat ze wilden ... maar Lowis?... bah ... dat zou wel schikken ...
Straat-in, straat-uit stapte hij, recht naar de kroeg zijner vriendin.
Nu stond hij voor de dichte deur, zwarten rechthoek in den hel-gelen
gevel, waarop amerikaansche en engelsche vlagskens geschilderd waren. De
straat lag eenzaam en verlaten-stil ... Geerten klopte, het klonk dof
door heel het huis.--Geen roering kwam er achter de neergelaten
voorhangen op het eerste, waar Lowis sliep. Met saamgeknepen vuist,
bonkerde hij harder en harder op het nauw-toegevende paneel. Dan gi
|