" "Houwen!" "Geeft hem het Geerten!" Basse lag boven, zijn vijand
duchtig stompend, liet wat los ... Met een krachtigen ruk wierp Charel
hem om, zette zijn linkerknie hem op de borst, voelde zich in-eens
sterker, en begon verwoed, met hard-gesloten vuist, te beuken in
Geertens zwellende gezicht, roepend met heesche keel dat allen het
hooren zouden ... "Vijg!... Hoorndrager!!... Vrijwillige hoorndrager!!...
Vijg!!!..." 't Deed hem deugd te kunnen uitbrallen zijn wraak ...
"Hoorndrager!..."
De over de vechters heen-gebogen gezichten straalden van pret ... De
roeiers lieten begaan, schudden de koppen: "Geerten is ver op ... hij
heeft zijnen meester gevonden" ...
--"De garde! De garde!" ... klonk luide en spottend een hooge
jongensstem ... Suske en Domien trokken Charel van Geerten af, die met
moeite overeind kwam ... De diender, spleet door de omstanders, dreef ze
uit-een, liet de vechters aftrekken ...
Geerten toog huiswaarts ... Alles deed hem pijn: zijn neus was
afzichtelijk en zijn blauwe oogen zwollen, hij sleepte zijn gekneusde
been. In dikke korsten droogde het zwart-vettige slijk aan zijn frak ...
Met de mouw veegde hij de sprenkelingen van zijn pijnlijk gezicht. Dat
was de eerste maal dat hij overwonnen werd, de eerste maal; 't smartte
hem innig-diep te weten het afnemen zijner krachten, en meteen werd het
hem duidelijk dat Lowis, Franske verkiezen moest boven hem, den bijna
afgeleefden vent ... Toch wilde hij niet berusten ... Wraak zou hij
nemen ...
Waarom moest het juist Franske zijn die hem bedroog ... Franske die zoo'n
fijn liefje bezat, jong en gezond, veel netter in ieder geval dan die
smerige rosse kloek. Hij vormde het vaste voornemen Fientje te
verwittigen, want twijfelen aan hetgeen Venijnige Charel, zoo driftig en
luide uitgeroepen had, deed hij niet meer ...
* * * * *
Gedurende enkele dagen, tot de gezwollenheid van zijn gezicht verdwenen
was, bleef Basse van de kade verwijderd, terend op de luttele centjes,
welke Pruttige Trees won met den verkoop van oude lompen. 's Avonds trok
hij gewoonlijk naar zijn kranken vader, die op een kamerken woonde in
eene niet ver-af gelegen buurt, bracht zoo een nacht of drie wakend door
aan het ziekbed van den "Heiligen Jozef" ... Innig-overtuigd was
Geerten, dat het met den ouden niet lang meer duren kon, en hoe
stelliger zijn meening werd hoe meer het denkbeeld van een eigen
motorbootje te bezitten op den voorgrond trad.
|