t dien haastigen
keerskensmaker van daar subiet," grapte Franske ... Allen zwegen,
luisterend naar 't geheimzinnig puffen van 't vaartuigje, dat zich
verwijderde achter den mistsluier. Van het Vlaamsche hoofd klonk vaag en
gesmoord door de dik-wattige nevelen, het luiden der seinklok over de
onzichtbare wateren, en beneden, op de vlotbrug, zwierde een brugwachter
met een groote vlammende toorts, een roodgloeienden vuurkring teekenend,
die den traag-nakenden veerboot moest tot baken dienen ...
"'k Ga mijn bootje op 't droog zetten en dan ben 'k schuif!..."
grommelde Geerten, norsch, "met mist, vaar ik niet ..."
't Gesprek werd nu heftiger ... Tegen die vervloekte moteurkens konden ze
niet concurreeren, onmogelijk! Er welden booze vloeken in hun
opstandig-vertoornde borsten. Fransken, jong en levendig van gebaren,
stelde voor een vergadering te houden bij Rosse Lowis, waar ze allemaal
toch dikwijls kwamen borrelen, 's avonds ... Maar wanneer? "Die
onderkruipers!" ... 'k Heb amper 'ne frank of twee gemaakt, zegde
venijnige Charel ... "en mijn wijf moet deez' maand weer 'ne kleine
krijgen ..." Ze schoklachten allemaal, spottend, om zulke
vruchtbaarheid ... Dan viel weer een stilte, zwaar van drift en dreiging.
Sedert de motorbootjes, voor enkele centiemen meer, de menschen veel
sneller naar de overzijde voerden, was 't reeds zoo armelijk
roeiersbedrijf nog moeilijker en veel minder winstgevend geworden. Op de
ernstig-geworden gezichten, waarover een nabije lantaarn, een stillen,
weemoedigen schijn wierp, lag een glimp van onuitgesproken bittere
treurnis of een trek van ingehouden, nauw-bedwongen woede ... De vochtige
kou deed hen bibberen. De schoenblokken of dik-gezoolde en sterk
benagelde laarzen klopperden den slijkerigen grond ... Geerten kwam terug
bij 't groepje, hoorde zwijgend de klachten, beloofde met een norschen
knik morgen-avond naar de vergadering bij Rosse Lowis te komen, ... deed
eenige stappen om heen te gaan, bleef dan even staan om zijn korte
bruin-doorgebrande pijp aan te steken keerde zich plots weer om; zijn
ruw-omlijnde forsche tanige rimpel-kop met den verstreuvelden grijzenden
ringbaard, glom even in den vunzenden schijn der aangetrokken pijp ...
"Gaat-de mee, Franske ..." "Ja!" Samen trokken ze weg: Franske, jong en
slank, fiks-stappend: een beeld van jeugdig-overmoedige kracht en
vreugde; Geerten, kort-breed en ruw, zwalp-wiegend op de wat kromme
beenen als een oud-matroos ... Toen de twee don
|