erzegowina, en de vrouwen
van die streek bezoeken geregeld de markt te Ragusa. Daar bevindt zich
ook de karavanserai der Turken, met een omheind park voor het vee,
en een kleine loods, waarin aan de karavanen zout verkocht wordt.
XII.
Na een blik op de stad geworpen te hebben, mogen wij niet zwijgen van
hare geschiedenis: eene geschiedenis, zoo merkwaardig en in zekeren
zin zoo geheel eenig in haar soort, dat vooral om die reden dit kleine
plekje gronds alle belangstelling waardig is.
Even als Spalato, dankt ook Ragusa haar stichting aan de invallen
der barbaren, die Salona verwoestten. Een deel van de bevolking dier
stad nam de wijk naar deze rots, verliet Gravosa, dat te dicht bij
de open zee ligt, en zocht een toevluchtsoord aan den zoom der minder
toegankelijke baai van Ragusa. Reeds in 265 hadden de Gothen het oude
Epidaurum geplunderd; langen tijd daarna hadden eenige inwoners van
die stad zich aan dezen inham en de kleine vlakte aan den voet der
reusachtige rotsmassa nedergezet. De uitgewekenen van Epidaurum en
van Salona smolten samen en vormden alzoo de bevolking der nieuwe stad
Ragusa. Zonderling genoeg, werd ook op de plek van het oude Epidaurum
weder eene stad gebouwd, die den naam ontving van Ragusa-Vecchia,
Oud-Ragusa.
Tusschen 656 en 949 werd de stad driemaal uitgelegd, en nooit kwam het
den burgers in de gedachte, een gunstiger en ruimer plek uit te kiezen,
want hunne veiligheid ging hun boven alles. De vergrooting der stad
wordt vooral toegeschreven aan Paulimir, kleinzoon van Radoslas V,
Koning van Kroatie, die door zijn eigen zoon was onttroond. Paulimir
had de wijk genomen naar Rome; na den dood van zijn zoon, riepen
zijne onderdanen hem terug; hij had langen tijd te Ragusa vertoefd,
en om zijne erkentelijkheid te toonen voor de gastvrijheid, waarmede
de burgers hem ontvangen hadden, omgaf hij de stad met eene versterkte
omwalling, bouwde de kerken van Sint-Sergius en Sint-Stefanus, en
wist van den Paus te verkrijgen dat de bisschop van Epidaurum zijn
zetel van Breno naar Ragusa overbracht.
De nieuwe stad was van vijanden omringd; op zee had zij te kampen met
de piraten, en van de landzijde werd zij door de Slaven van Bosnie
bedreigd; niettemin ontwikkelde zij zich; de nood dwong haar burgers
tot onverpoosde inspanning en rusteloozen arbeid. Weldra toonden
zij zich bekwame zeevaarders; zij bouwden twee tuighuizen, rustten
een galei uit, benevens een aantal kleinere gewapende vaartuigen,
|