eerste plaats om te doen,
gezien te worden. Ieder, rijk of arm, wil op eene of andere manier de
oogen tot zich trekken; en vooral daaraan is het toe te schrijven,
dat men aan dezen stoffigen en zonnigen weg de voorkeur geeft boven
den koninklijken tuin, de liefelijkste wandelplaats die men zich
denken kan. Maar in die kronkelende lanen en paden, half verloren in
het dichte bosschage, zou men niet zoo gemakkelijk opgemerkt worden.
Deze tuin, een waar paradijs in het dorre Attika, is, zoo als men weet,
eene schepping van Koningin Amalia. Zij zelve leidde en bestuurde
de werkzaamheden, en reed telken dage den tuin rond, hetzij te
paard, hetzij in een klein rijtuig, met twee poneys bespannen,
die zij zelve mende. Telkens word het jong plantsoen door den
geduchten noordenwind vernield, die de pas geplaatste boomen ter
aarde wierp. Maar de Koningin gaf het niet op: en zoodra de wortels
eens tot een vruchtbaarder laag waren doorgedrongen, begonnen de
boomen voorspoedig te groeien. Nu kan men hier overal, ook bij den
felsten zonneschijn, in de schaduw wandelen. Duizenden rozenstruiken,
met bloemen bezaaid, kronkelen zich langs de stammen en takken van
fraaie, zeldzame boomen. Een menigte besproeiingskanalen doorsnijden
het park in alle richtingen, en verspreiden overal eene verkwikkende
koelte. Prachtige bloembedden spreiden den weelderigen rijkdom harer
kleuren ten toon, onder den welriekenden lommer der oranjeboomen. Met
behulp van het noodige water, is men er zelfs in geslaagd eenige
grasperken te onderhouden, boven wier sappig groen dadelpalmen hunne
bladerkronen wiegelen. Door het gebladerte heen ziet men de schitterend
witte, sierlijke marmeren kolonnade van het paleis, dat aan deze zijde
niet dat kazerne-achtige karakter heeft, hetwelk aan den voorgevel zulk
een onaangenamen indruk maakt. Vooral door het contrast, schijnt deze
bloeiende oase dubbel bekoorlijk. In dit dorre, boomlooze land, is het
een onuitsprekelijk genot, te luisteren naar het geruisch van levende
wateren, zich neder te vleien in den dichten lommer der bosschen,
en de vermoeide oogen, verblind van het staren op de gloeiende rotsen
en den geblakerden grond, te laten rusten op het zachte, welige groen.
Zij, die door hunne bezigheden of door gebrek aan fortuin, gedwongen
worden, ook in de hondsdagen te Athene te blijven, kunnen ten minste
nog naar het strand gaan. Met rijtuig of met een omnibus begeeft
men zich naar het station, aan den voet van de Akr
|