enland heeft
eene harde les gehad: moge het door de ondervinding wijs zijn geworden.
Somwijlen ontmoet men op de boulevards of op den weg van Patissia
een jeugdig paar, met snellen stap voortschrijdende en gevolgd door
een grooten deenschen dog. De jonge man, met een zeer gedistingeerd
voorkomen, blond, slank en rijzig, draagt een grijzen vilten hoed;
de jonge dame, ook blond, met zeer schoone zacht blauwe oogen, is
altijd hoogst eenvoudig gekleed. Dat is Koning George en Koningin
Olga. Bijna alle voorbijgangers staan stil om hen te groeten; maar
de aanhangers van het pas gevallen ministerie of van de partij, die
nog niet aan het roer is kunnen komen, houden den hoed op het hoofd
en keeren zich met een brutaal gezicht om.
Menigmalen heb ik dien jeugdigen Koning met zijn sympathiek gelaat
beklaagd. Zijn toestand is verre van benijdenswaardig. Hij kwam in
Griekenland, na eene omwenteling, eerst achttien jaren oud, zonder
ervaring, maar vol goeden wil en vervuld met de beste voornemens. Die
zoon van het Noorden, met zijn koel, bedaard, eerlijk en rechtschapen,
maar ook vasthoudend karakter, moest onvermijdelijk in botsing
komen met zijn hoogmoedig, achterdochtig, weerstrevig en in hooge
mate wispelturig volk, dat zoo uiterst moeilijk te regeeren is. Die
botsingen zijn dan ook niet uitgebleven, en meermalen scheen het of
de breuk tusschen Koning en volk onheelbaar worden zou. Bij herhaling
reeds is het woord republiek uitgesproken. Toch heeft Griekenland
tot dusver getoond, gezond verstand genoeg te bezitten om zich aan
deze verwerpelijkste van alle proefnemingen niet te wagen en de
monarchie te behouden, die werkelijk de eenige waarborg is voor eene
betere toekomst. Inderdaad zou de republiek het land in het verderf
storten, vooral hier, waar het zoo geheel aan aristokratische,
waarlijk behoudende elementen ontbreekt. In Griekenland toch, even
als overal elders, is demokratie slechts een sierlijker uitdrukking
voor ongebreidelde zelfzucht en nijdige jaloezie, voor wanorde en
regeeringloosheid. Het denkbeeld van aan een der hunnen te moeten
gehoorzamen, stuit echter den Grieken zoozeer tegen de borst, dat
deze weerzin alleen hen waarschijnlijk wel voor langen tijd van alle
republikeinsche proefnemingen zal terughouden.
(Wordt vervolgd.)
Dalmatie.
(Vervolg van bladz. 136).
XI.
Ons verblijf te Spalato en te Salona had lang geduurd: een oponthoud
trouwens, volkomen gewettigd door het bij uitstek belangrij
|