de vlammen prijs gaven; de bommen
van Morosini vernielden zonder opzet of bijgedachte; lord Elgin,
van allen het minst te verontschuldigen, werd ten minste nog door een
zucht tot behoud gedreven, toen hij de marmersteenen stuksloeg en de
triglyphen schond. Bovendien doen deze verwoestingen geen merkbare
afbreuk aan den algemeenen indruk, dien deze onsterfelijke ruinen op
den aanschouwer maken, terwijl de onverantwoordelijke handelingen van
de moderne bewaarders en herstellers der oude monumenten wel degelijk
het genot bederven. [19]
Als ge uw blikken van de ruinen afwendt om het panorama rondom u te
overzien, dan zult ge een niet minder eigenaardigen indruk ontvangen.
De epitheta van bekoorlijk, mooi, bevallig, verrukkelijk, die ge
met volle recht op de landschappen van Ionie en de oevers van den
Bosporus kunt toepassen, gelden niet van Griekenland, en vooral
niet van Attika. Harer is eene schoonheid, die niet op het eerste
gezicht, die niet door iedereen gevoeld en begrepen wordt: eene
schoonheid, wier elementen zijn: het licht, de lijnen, de vorm,
de kleur der bergen. Aan uwe voeten ziet ge niets dan eene naakte
en dorre vlakte. Van oudsher was Attika een weinig vruchtbaar land:
Strabo noemt het een ondankbaren grond, Pindarus dor, Thucydides
onvruchtbaar, Homerus steenachtig en rotsachtig. Deze onvruchtbaarheid
is het noodwendig gevolg van de geologische vorming des lands en de
vele marmerrotsen, die men er aantreft. Overal waar die rotsen de
overhand hebben, is de plantengroei zeer schraal. Deze harde kalksteen
wordt niet dan uiterst langzaam door de werking van lucht en licht
en vochtigheid ontbonden; de dunne aardlaag, die zich mettertijd
langzamerhand gevormd heeft, wordt op de steile hellingen weer
weggespoeld door het regenwater, dat door niets in zijn loop wordt
tegengehouden. Die groote marmerwanden weerkaatsen met verblindende
felheid de zonnestralen en worden in den zomer gloeiend heet; de
weinige planten, die in de lente ontloken zijn, verdorren dan en
sterven; een felle wind, door geen bosschen of boomen getemperd, waait
verwoestend en verschroeiend over de vlakte en doet daar de planten
verkwijnen. Het regenwater loopt over de naakte steenen weg, zonder
op de hoogten door struikgewas of wat ook te worden tegengehouden,
om vervolgens als levenwekkende, vruchtbaarheid verspreidende bron of
beek naar de vlakte af te dalen; het graaft nu slechts sporen in de
heuvelen en maakt de aarde veeleer nog onvru
|