kken verdeelde vensters, haar eigenaardige decoratie, behoort
zij zeker tot de merkwaardigste monumenten van dat tijdvak. De andere
oude kerken onderscheiden zich door niets bijzonders; aan een paar, met
name aan die van Sint-Theodorus, zijn de deuren bij wijze van hoefijzer
gewelfd. Dit motief, aan de mohammedaansche kunst ontleend, schijnt,
op het eerste gezicht, zeer vreemd; wij weten echter, dat onder de
regeering van Justinianus onderscheidene perzische bouwmeesters naar
Constantinopel werden geroepen: het is dus waarschijnlijk, dat deze
soort van gewelf door hen of hunne volgelingen in de byzantijnsche
architectuur is ingevoerd.
De moderne kerken zijn in denzelfden stijl gebouwd, maar missen alle
oorspronkelijkheid en artistieke waarde. Zelfs de nieuwe kathedraal is,
althans uitwendig, een plomp bontkleurig gebouw, zonder schoonheid
of stijl. Van binnen maakt de kerk evenwel een beteren indruk;
het schilderwerk, dat de wanden en gewelven geheel bedekt, geeft
aan het gebouw een zeer bijzonder karakter. Toen ik voor de eerste
maal de kathedraal betrad, zag ik daar de grieksche geestelijkheid
in al haar pracht en den luister van den byzantijnschen ritus; de
metropolitaan en zijne coadjutors, de archimandriten, waren gehuld in
rijk met goud geborduurde kleederen, en droegen op het hoofd prachtige
oostersche myters, fonkelende van edelgesteenten. Ongelukkig hebben
de Grieken vrij algemeen de gewoonte om door hun neus te spreken;
de valsche, brommende tonen van het gezang werkten zoo onaangenaam
op mijne zenuwen, dat het mij onmogelijk was de behoorlijke aandacht
te schenken aan deze oude, eerwaardige gezangen, die tot de eerste
eeuwen onzer jaartelling opklimmen. Op groote feestdagen, als de Koning
en de Koningin de dienst in de kathedraal bijwonen, wordt het Kyrie
Eleison en de andere oude hymnen door de zangers der russische kerk,
met hunne zuivere en zielvolle stem, aangeheven. Maar de burgers van
Athene nemen het der Koningin zeer kwalijk, dat zij aan het schoone
en welluidende gezang der russische zangers de voorkeur geeft boven
het onaangenaam geschreeuw der grieksche.
IV.
Athene is dikwijls genoeg beschreven geworden, en de Atheners evenzeer;
het ligt volstrekt niet in mijn plan, hier in eene wederlegging te
treden, hetzij van de onrechtvaardige beschuldigingen, hetzij van de
overdreven lofspraken, die beiden evenzeer hebben bijgedragen om de
publieke opinie ten aanzien van het grieksche volk op een dwaa
|