okalen, waarin de opgedolven overblijfselen
der oudheid worden bewaard. De fragmenten van standbeelden, de
opschriften, de basreliefs, zijn zonder een schijn van orde, op en
over elkander gestapeld in tempels, op binnenplaatsen, op openbare
pleinen, blootgesteld aan al de wisselvalligheden van het weder en met
stof en vuiligheid bedekt. Uit niets blijkt, van waar zij afkomstig
zijn, noch waartoe zij eigenlijk behooren. Overblijfselen, die voor
de archeologische wetenschap van het hoogste gewicht konden zijn,
indien men slechts wist tot welk monument of tot welk tijdvak zij
behooren, of ook maar waar zij gevonden werden, zijn nu niet veel
meer dan karakterloze brokken steen, ten gevolge der onverschoonlijke
slordigheid, waarmede men bij de ontdekking is te werk gegaan. Een
groote grafsteen, onlangs nabij den Ilyssus ontdekt, en die tot de
schoonste voortbrengselen der grieksche kunst behoort, waardig genoemd
te worden na de beeldwerken van het Parthenon en de Venus van Milo,
is eenvoudig uit de hand gezet op een slecht afgesloten terrein van den
weg van Patissia, nabij de in aanbouw zijnde Akademie. In den duisteren
kleinen tempel van Theseus zijn standbeelden weggestopt, waarvan het
hoofd in het Varvakion, en de armen in het museum van de Akropolis
berusten; en ge moet u niet al te zeer ergeren, als ge metopen het
onderste boven ziet staan. Voor den kunstenaar of den geleerde zijn
dergelijke verzamelingen niet alleen eene ergernis, maar bovendien
een warboel zonder waarde; en zelfs de gewone toerist kan daarin
niets vinden, wat zijne belangstelling zou kunnen wekken. Wat mij
steeds ten zeerste verwonderd heeft, is, dat dit volk, zoo uitermate
trotsch op zijn verleden en zoo hoogelijk met zich zelven ingenomen,
nog niet op de gedachte is gekomen om deze kostbare overblijfselen
van een schitterenden bloeitijd, behoorlijk gerangschikt, in een
waardig en doelmatig ingericht gebouw bijeen te brengen.
Inderdaad, zulk een bewijs dat het hedendaagsche grieksche volk nog
niet geheel van den kunstzin zijner voorvaderen is ontaard, zou niet
overtollig wezen. Immers, men zou nu dikwijls zeer geneigd zijn,
het tegendeel te gelooven: want zelfs de oude monumenten heeft men
niet gespaard. De tempel van Theseus, door een rood geverwde houten
balustrade omringd en door grasperken, waarop de trommelslagers en
trompetters van het garnizoen zich oefenen, heeft tegenwoordig veel
weg van een douanenkantoor. Deze kleine, maar door de harmon
|