ijk
meende te veroveren. Zijn natte broek plakte hem koud tegen de beenen en
hij was blij gauw op de kar en weg te komen.
--Ge moogt de kerels niet betrouwen! loech Manes.
Treite antwoordde niet en slikte zijne gramschap in.
Ze reden langs een anderen weg weer naar het eerste dorp en daar laadde
Manes de ijdele petrolvaten op die hij in 't doorgaan gekocht had.
Dan tikte een vinger op de ruit van een klein net huizeke en als de deur
openging, kwam een wijveke buiten en wenkte naar Manes.
De kerel ging binnen en na langen tijd keerde bij weer buiten en droeg
eenen baalzak aan de hand met iets er in dat spartelde.
--g'En zult hem toch geen kwaad doen?! smeekte 't oud wijveke en ze keek
Manes drukkelijk in 't wezen en vouwde de handen.
--Als ze nu toch dood moet?! deed Manes verwonderd.
--'t Is van loutere ouderdom dat ze blind is geworden, maar een goed en
trouw beest was het altijd.
Meteen zwaaide hij den zak boven zijn hoofd en sloeg hem uit alle macht
tegen 't wiel van zijn karre. Een scherpe katteschreeuw uit den zak en
een gillen van 't oud vrouwke dat op den stond was achteruit gewipt en
in heur angstigheid de deur had toegesmeten.
--'t Is gedaan, daar! en hij gooide den zak die nu slap bleef liggen,
op de kar;--'t beest en kon geen zachter dood sterven! loech hij wreed.
Jongen, da's nog een buitenkansje: een gebraden kater is lekker om eten,
ik ken een poeldenier die ze verkoopt voor konijnenvleesch! en 't vel is
ook een rond prijzeke weerd bij den apotheker.
Treite stond verbaasd over de handigheid van Manes: wie zou er toch
denken een blinde munt te slaan uit het lijf van een dooden kater?! 't
werd den kerel ook in 't handje gegooid! en hij betastte den zak waar
het dood beest vermorzeld lag.
Dan kreeg hij voor zijn eigen den goeden inval; hij neep een oog toe,
duwde den vinger tegen 't voorhoofd: maar, zwijgen, jongen, en voor u
houden, Treite is ook zoo dom niet! en hij schuifelde een deuntje om
niets te laten merken.
--Kunt gij lezen, jongen? vroeg Manes in 't voortrijden.
--"In de Blinde Vink, verkoopt men drank," spelde Treite en wees naar
't uithangbord aan de herberg nevens de bakkerij.
--Goed, meende Manes, 'k zal u gebruiken, jongen, in mijnen handel, en
daarop neep hij de lippen met gemaakten ernst en geheimzinnigheid, 't
geen bedieden wilde dat hij mocht gerust zijn: 't ander zou hij hem
later wel zeggen.
Ze reden naar de brouwerij waar Manes ook al zaken had af te ha
|