ij
allebei een beetje 't oog op hadden. Scherpe woorden waren reeds een
paar keer gewisseld; en eindelijk, op een middag, voor een
beuzel-kwestie van al of niet te geven klaver, kwam het tot een
plotselinge, woeste vechtpartij. Geducht werd het veel zwakkere
Vaprijsken geranseld, en kwam daarop huilend en vloekend bij Alfons en
bij Rozeke zijn aanklacht doen, gillend dat zij tusschen hem en Smul te
kiezen hadden en dat hij wegging indien Smul nog langer bleef. Groot was
de plotselinge ontsteltenis van Alfons en van Rozeke! Wat moesten ze
doen? Zeker was Vaprijsken een uitmuntende stalknecht en moeilijk kon
hij op de hoeve gemist worden, maar onder de omstandigheden van het
oogenblik kon Smul dat nog veel minder en hun gedwongen keus was niet
twijfelachtig. Zij slaagden er eindelijk in, met heel veel moeite, na
smeeken en vleien, om Vaprijsken te bedaren en hem te doen blijven; maar
dat was meteen de beslissende triomf voor Smul, die van af dat oogenblik
de onbetwiste opperbaas der hoeve werd en er voortaan alles naar zijn
eigen zin wist te doen buigen.
* * * * *
XX.
Den vijftienden Augustus, op den dag van Onze Lieve-Vrouwe, werd
Rozeke's tweede kind geboren: een meisje. Hoe wonderbaar: het was dan
toch precies uitgekomen zooals Alfons het in zijn koorts gedroomd had;
en 't kind werd ook onder den naam van Marie gedoopt, ter eere van de
Lieve-Vrouw en ook omdat Alfons het in zijn ijlen zoo genoemd had.
Moeder Van Dalen en La, die meetje zou zijn, verbleven op het hoevetje
de laatste dagen voor hare bevalling, en ook Rozeke's vader en haar
broeders kwamen, en weldra verscheen ook de jonge barones, met mooie
geschenken voor de moeder en het kind. Rozeke had den laatsten tijd haar
lieve jonkvrouw, zooals zij haar nog altijd noemde, maar zelden meer
gezien; ook zij verwachtte haar eersteling tegen den winter en samen
hielden zij nu lange en vertrouwelijke moederpraatjes. De
maatschappelijke kloof was even door overeenkomst van zorgen, liefde en
gevaren tusschen hen gedempt, zij waren niets meer dan twee liefhebbende
vrouwen en verteederde moeders, de eene reeds ervaren en de andere nog
vol van 't onbekende, maar met gelijkkloppende harten alle twee. De
jonge barones leefde nog steeds in de verrukking van haar zalig,
onverdeeld geluk; en ook Rozeke zag nu meer en meer een blijde toekomst
tegemoet, want Alfons werd met den dag sterker en zijn gezondheid beter.
Hij hoestte bijn
|