klaar was
stapte hij op, liep naar den paardenstal, haalde de merrie uit en spande
haar voor de driewielkar, waarop hij met een forschen til de zware horde
laadde. En weg was hij, over den boomgaard en door 't open hek, door
Vaprijsken vergezeld. Alfons glimlachte tevreden, hem met een
goedkeurend hoofdgeknik naar Rozeke van uit zijn hoek door 't raampje
nakijkend.
"Da es ne goen, zille! en ne rappen! Kijk ne kier die merrie goan! Hij
'n zal d'r nie in sloap bij vallen, bij zijn wirk!"
Hun vroegere ruzie scheen Alfons totaal vergeten, hij dacht er niet meer
aan. Hij zag enkel nog in Smul den knappen, flinken werker, die hen uit
den nood kwam helpen.
Rozeke verademde. Misschien zou het toch beter gaan dan zij eerst dacht
en vreesde; maar zij voelde wel dat zij er nog aan wennen moest. Het was
een vreemd gevoel in haar; mengsel van hoop en vrees en ook van ontzag
en een soort schaamte. Waarom schaamte? Dat begreep ze zelve niet, maar
voelde 't zoo.
Even later op den dag, in de zachte, stille zonne-warmte van den
heerlijken mei-ochtend, liep Alfons, door belangstellende
nieuwsgierigheid gedreven, eens tot aan den vlasgaard, waar Smul nu aan
't eggen was.--Hij zag hem komen van het verste eind over den langen
akker: de mooie merrie met trotsch-opgeheven hoofd flink-gelijkmatig in
gestrekten vluggen pas aanschrijdend, en daarachter op de platte horde
Smul, fiks en wijd-beende met de leidsels in de hand, telkens
schuivend-glijdend in als 't ware wevende beweging over 't gladde,
blonde land. Hij zag het gespan komen, ziender oog vergrootende,
stijgend als op een zachtglooienden heuvel naar het middenpunt waar het
veld ietwat hooger lag, en dan weer naar de laagte dalen, de merrie
snuivend, de horde schuivend, tot het heel aan 't ander uiteinde gekomen
was, waar Smul dan met een vluggen, zwierigen zwaai horde en paard deed
omkeeren en dadelijk weer, in flinken, forschen gang, den akker
opgolfde.
"Nondedzju! da es ne wirkman! den dienen kan watte!" dacht Alfons met
onbedwingbare bewondering alsof het nog de eerste maal was dat hij Smul
zoo aan den arbeid zag.--En lang nog bleef hij daar, op zijn stokje
geleund, bewonderend staan staren en waardeerend genieten.
* * * * *
XIX.
Langzamerhand, met de rust en met de mooie dagen, werd Alfons beter;
maar hij was toch nog veel te zwak om te werken. Zoolang hij kalm en
rustig bleef, voelde hij zich tamelijk goed, doch bij de mi
|