Al gezeid, boas."
Vaprijsken stak een pijp op en was buiten.
* * * * *
XVIII.
Reeds den volgenden ochtend was Smul met pak en zak op 't boerderijtje.
Kort en stug groetend kwam hij binnen, vroeg waar zijn slaapplaats was,
knikte goedkeurend toen hij hoorde dat die op den zolder was boven den
paardenstal, droeg er met behulp van Vaprijsken zijn goed heen en stond
reeds voor half negen in het keukentje werkklaar, met gefronsde
wenkbrauwen vol aandacht luisterend naar de bevelen van zijn nieuwen
meester.
"Iest en veural de vlasgoard eegen en sleepen, 't es doanig neudig," zei
Alfons met heesche stem. "Vaprijs zal mee ou mee goan om ou te teugen
woar dat hij ligt. Doarachter moen we malgre beginnen onz' eirdappels
planten en oale voeren op de kloaver."
Sprakeloos hoofdknikkend had Smul zich reeds omgekeerd om naar zijn werk
te gaan.
"Eet iest ulderen boterham," zei bedeesd Rozeke, terwijl ze haastig twee
groote koppen volschonk met koffie en een stapel dikke tarwe-smouterhammen
voorsneed. Zij sneed ook twee plakken zwart roggebrood en legde op ieder
een zware snee spek.
Zij aten, haastig slikkend, zonder spreken, en slurpend van hun groote
koppen. Alfons, uitgeput door de inspanning van het bevelen-geven, zat
af en toe heesch in zijn hoek te hoesten; Rozeke liep gejaagd en
onthutst heen en weer. Zij voelde zich plotseling als een vreemde in
haar eigen huis; zij kon haast niet begrijpen dat die man, die Smul,
waar zij nog steeds zoo heimelijk bang voor was, daar nu elken dag vast
zitten zou, dat hij zou deelen in hun dagelijksch leven, dat hij met hen
zou opstaan en zou slapen gaan, dat zij hem ieder oogenblik zou hooren
en zien. Het kwam haar voor als iets onmogelijks, dat toch in geen geval
lang duren kon, en 't was haar nu reeds een verbazing dat hij daar zoo
onbevangen en gewoon te eten en te slurpen zat, terwijl het haar zoo
akelig bevreemdde en ontstelde; dat hij daar zat, aan de tafel van zijn
vroegeren vijand, wiens vrouw hij als jong meisje hartstochtelijk
begeerd en met ruw geweld bijna genomen had. Doch alles ging zoo
doodgewoon en zoo natuurlijk alsof het nooit anders geweest was; hij
vroeg ernstig en kalm onder het haastig eten aan Alfons hoe dit en dat
gedaan moest worden, waar hij 't een of 't ander vinden kon: en van haar
nam hij in 't geheel geen notitie, hield zich alsof hij haar niet zag en
alsof ze voor hem niet bestond. Zoo gauw hij met zijn eten
|