in den
moordenaarskuil geketend?"
"Neen, heer".
"Waarom niet, kastelein?"
"Hij is een vrij man, heer graaf."
"Vrij man? die grove woestaard? Ah, mijn geduld is ten einde: ik wil
gehoorzaamd worden! Gij blijft verantwoordelijk voor den gevangene. Houd
u gereed om op het eerste bevel hem in mijne tegenwoordigheid te doen
voeren."
De graaf, door al de ridders van zijn hof gevolgd, trad in de groote
zaal van zijn paleis. Iedereen aanschouwde hem in stilte, want men
begreep dat hij zeer vergramd en bedroefd moest zijn. Bovenal waren de
Fransche ridders verontwaardigd over de voorbeeldelooze stoutheid der
Kerels en de oneerbiedige houding van gansch het volk, dat zich den
moordenaar veeleer gunstig dan vijandig had getoond.
Graaf Karel keerde zich tot de vergadering en zeide:
"Heeren, gij zult mijn verdriet en mijne ontsteltenis begrijpen na de
ongehoorde dingen die heden zijn voorgevallen. Niet alleenlijk ben ik
vermoeid en behoef een weinig rust; maar ik wil tevens zonder uitstel
overwegen wat mijn plicht, als graaf van Vlaanderen mij gebiedt te doen
om den schuldige te straffen en door een streng voorbeeld anderen te
beletten mijne overheid nog te miskennen. Binnen een paar uren zal ik u
aan het middagmaal wedervinden. Gelieft intusschen u niet te
verwijderen, aangezien uwe tegenwoodigheid mij noodig kan zijn.... De
leden van mijnen bijzonderen raad volgen mij!"
Hij bood zijnen arm aan Willem van Normandie, stapte door eene
zuilengang en trad in eene zaal waar eenige zetels rondom eene breede
tafel geschikt stonden. Hij nam plaats aan het hooger einde der tafel en
toonde Willem van Normandie eenen zetel nevens zich.
Hier waren nog tegenwoordig Tancmar Van Straten, Walter Van Lokeren,
Gervaas Van Praet, benevens de oude Frumold en zijn neef, rekenmeesters
en schrijvers des graven, en twee of drie andere ridders.
Toen allen gezeten waren, vroeg de vorst:
"Welnu, heeren, wat zegt gij van zulke schennis onzer overheid?"
"Verfoeilijk, snood, ongehoord; hij verdient den dood!" morden meest al
de raadsheeren.
"Ja, eenen onmiddellijken dood!" zeide Tancmar Van Straten. "Maar dit is
niet genoeg. De verwaande Kerels en hunne aanleiders de Erembalds, die
door hunne dreigende houding onzen goeden vorst nog dieper hoonen,
moeten insgelijks worden gestraft Het zal niemand der heeren ontsnapt
zijn, hoe de moordenaar hardnekkig weigerde het gebod van onzen heer
graaf te gehoorzamen en hoe een enkel woord door
|