auw
links af en kwamen langs den Rietdijck en den Pannewegh voorbij de
huizinge Kranenhout, wel een half uur later bij den molen, dan we
gedacht hadden.
Het zweet droop mij langs het voorhoofd; want in het eerst droeg
nu de een dan de ander mijn pakje; doch toen we bemerkten, dat wij
verdwaald waren, lieten ze het mij alleen dragen.
De torenklok van Oostvoorne sloeg tien uren toen we op het dorp
kwamen. De meeste menschen waren aan den arbeid en de kinderen in de
school, zoodat we ongestoord naar den Heuvel konden gaan.
"Kijk, daar staat al een jongen op!" riep Simon.
"'t Is ons Kregel Mennonietje!" zei Marten.
Het was zoo. Nauwelijks waren wij op de plaats waar we prachtig
zeegevechtje konden spelen, of Willem Roete ging naar hem toe en zei:
"Hoe komt gij hier?"--
"Op mijne beenen!" antwoordde Witte. "Denk-je dat ik vliegen kan?"--
"En wat kom-je doen? Kom-je meevechten?" vroeg ik.
"Neen, ik en mag niet vechten; ik kom maar kijken!" sprak Witte.
"Nu, als je ons dan maar niet in den weg loopt, dan is het minder,"
zeide ik. "Hier, ga daar maar staan en pas dan op mijnen zak met
kippenvoer!"--
"Kogels maken, jongens, kogels maken! We nemen de doeken
van onze stokken af en vullen die dan met zand! Wie zal er
Claessensz. zijn?" riep Marten.
"We zullen er om trekken!" antwoordde Simon Van Duvenvoorde. "Hier,
Witte, onderwijl wij kogels maken, moet gij twintig stokskens snijden,
maar een moet er bij zijn, dat langer is dan al de andere. Wie het
langste trekt, die is Reinier Claessensz. en mag vijf andere jongens
voor zijne matrozen kiezen!"--
Eerlijker kon het niet! Wij gingen kogels maken en Witte liet zich
van de hoogte glijden om stokskens te halen. Weldra kwam hij terug
en daar ging het op een trekken. De "Spanjool" had het langste en
koos mij en Marten met nog drie andere jongens tot zijne matrozen.
"Onze wapenkreet is "Holland!" sprak de "Spanjool."
"En de onze is "Spanje," antwoordde Simon, die voor Fiasciardo speelde.
Plof! daar viel de eerste kogel en vier jongens klauterden de
hoogte op.
"Wacht," riep ik, "'k zal je leeren mij aan boord te
klampen! Holland! Holland! Kom hier, als je durft!"--
"Spanje! Spanje!" klonk het van beneden.
Plof! Alweer een kogel net tegen mijne beenen. Ik tuimelde en
zou van den Heuvel af te midden mijner vijanden gerold zijn, had
niet de "Spanjool" het gevaar ziende, mij bij den arm gegrepen en
tegengehouden.
"Je moet mij niet gooien, leelijke
|