, ik weet niet waarvan, maar ik kon mijzelven haast
niet verstaan toen ik vroeg: "Kent u mij niet, kapitein?"--
Marten bekeek me nauwkeurig en zei: "Ja, jawel, je bent,--je bent
... neen, ik ken je toch niet!"
Ik lachte als een kind dat slaag krijgt en dat lacht, omdat het anders
nog meer krijgt.--
"Nu, wie ben-je dan?" vroeg Marten.
"Huib Maerlant!" stotterde ik.--
Tromp sprong wel drie schreden achteruit, doch kwam spoedig naar mij
toe en zei: "Huib, Huib, wie had dat gedacht toen we op den Burgheuvel
te Oostvoorne zeegevechtje speelden, toen we te zamen voeren en--te
zamen zweepslagen ontvingen! Je bent niet gelukkig geweest, Huib!"--
Ik meende te zeggen: "Zoo gelukkig niet als jij, Marten!" maar ik
bedacht mij gelukkig intijds en sprak zuchtende: "Neen, kapitein,
daar ontbreekt veel aan!"
"Ook niet zoo gelukkig, als ik!" sprak Tromp. "Maar jongen, om het
zoo ver te brengen heb ik heel wat moeten doen en heel wat moeten
doorstaan! Maar, herinner je dien jongen schipper nog, die eerst aan
boord van De Bare was?"
"Jawel, kapitein! U bedoelt dien Pieter Pietersz. Hein?"
"Juist! Nu, ik ben gelukkig in zijne handen gevallen. Hij heeft mij
gemaakt, die ik ben; aan hem heb ik alles te danken. Hij is nu onze
Onder-Ammiraal!"
"Ik weet het kapitein! Maar weet u ook wat er van het "Kregel
Mennonietje" geworden is?"--
"Die volgt mij op den voet, Huib! Hij is nu al luitenant aan boord van
Boudewijn Hendriksz. den Ammiraal.-- Als Witte zoo voortgaat dan ..."
"o, Kapitein, toen ik als knaap afscheid van hem nam, zei hij: "Als ik
zeeman word dan moet ik ook Ammiraal worden!" Dat zei hij en ... God,
God, gij allen gaat mij vooruit en ik, ik blijf, die ik ben, een arm,
arm matroos!"
Ik barstte in tranen uit.--
"Wat niet is kan nog worden, Huib! Moed gehouden! Later spreek ik u
nog wel eens!"--
Tromp verwijderde zich; maar ik fluisterde: "Te laat! Verloren tijd
keert nimmer weer!"--
Op de hoogte der Vlaamsche eilanden werden al de schepen
vereenigd. Hadden we, zooals het plan was, ons met den Ammiraal kunnen
vereenigen, dan hadden we eene schoone macht uitgemaakt, doch dit plan
werd verijdeld en met negen oorlogsschepen en vijf jachten zett'en wij
koers naar Amerika om de Spaansche Zilvervloot te onderscheppen. Ook
deze toeleg mislukte en thans besloot onze bevelhebber Piet Hein naar
Brazilie te stevenen en aldaar de Spaausche vloot op te zoeken.--Dit
was niet moeielijk; want weldra vonden wij haar
|