de vuist op den anderen Engelschman overspringende, roept hij:
"Hier is de loopplank om bij Regemorter te komen!"
Zijne manschappen volgen het voorbeeld van den wakkeren man. De
Engelschen kijken verslagen rond en weten niet wat er eigenlijk
gebeurt.--Ook Cleydycks stuurman waagt eindelijk den sprong, en zoo
als hij zijn voet op het vijandelijke dek heeft, zinkt zijn eigen
bodem achter hem.
Keeds in het begin van het gevecht is Regemorter gestorven, zoodat
Cleydyck niets beters weet te doen dan het bevel van het Zeeuwsche
schip op zich te nemen, en dat bevel is hem zoo goed toevertrouwd,
dat de beide aanvallers op de vlucht slaan.
Een donderslag, die alles dreunen doet, die de zee doet bruisen en
koken, wordt thans gehoord!
"Wat is dat?" vraagt Jonge Kees verschrikt.
"Wat gebeurt er?" vraagt Adriaan terwijl zijne kleur verschiet.
Huib kent dat vreeselijk geluid zeer goed. Hij hoorde 't voor het
eerst in de Baai van Gibraltar en ofschoon dat reeds zesenveertig
jaar geleden is, toch herinnert hij het zich, alsof het pas gisteren
gebeurd was. Naderhand heeft hij het meer gehoord; maar nooit maakte
het op hem zulk een indruk als toen.
"Er vliegt een schip in de lucht!" antwoordt hij kalm.
"Vreeselijk!" zegt Jonge Kees.
Adriaan zucht en fluistert: ,Heere, wees de zielen van zoovele arme
menschen genadig!"--
"Heb-je gezien wie daar in de lucht vloog, Huib?" vraagt Gerrit Leinsz.
"Neen, weet jij het?"
"Jawel, 't is Schelte Wiglema! Hij werd door twee Britten erg in het
nauw gebracht!"
"Dan heeft hij zelf de lont in het buskruit gestoken," zegt Huib. "Hij
heeft het reeds meer dan eens gezegd, dat hij het doen zou! God hebbe
zijne ziel!"
"En de ziel van zoovele wakkere Friesche borsten!" murmelde Adriaan.
"Amen!' fluisterde Jonge Kees.
Hoe meer de zon ten ondergang neeg, hoe meer ook hier en daar het
gevecht gestaakt werd, en toen de avond gevallen was, kwam alles
tot rust.
Van weerszijden had men de uren van den nacht meer dan noodig om de
geleden schade eenigszins te herstellen.
Tromp liet De Ruyter en Evertsen aan boord komen om met hen te
overleggen wat er nu diende gedaan te worden.
"Vochten we alleen voor de eer," zeide Evertsen, "dan zou mijn raad
zijn den strijd voort te zetten. Maar we moeten eene vloot beschermen,
en deze met hare rijke lading behouden binnen te brengen, moet nu
ons hoofddoel zijn!"
"Ook is onze krijgsvoorraad niet zoo wonder groot meer," merkte De
Ruyte
|