oten zult
worden?" vroeg Adriaan weer.
"Nu, een enkele maal denk ik er wel eens aan en dan wordt het mij raar
om het hart. Maar als ik dan zie hoe Goede Vaer Tromp zich weert,
dan zeg ik tot mij zelven: "Flauwerd, denk-je weer om je moeders
pappot? Pak an, anders gaan ze nog aan 't schijfschieten op je luie
lichaam!"
"Wat staat gij daar te parlesanzen als ge kloppen moet? Hei daar,
jij met je mooie eerepenning, steek je handen uit je mouw, of...."
"Ik ga al, stuurman, ik ga al!" antwoordde Jonge Kees. "Maar zeg,
zie-je wel, dat Blake zoo raar doet?"
"Hij zelf of zijn schip? Wien of wat meen-je?"
"Het schip, ik en ken hem niet!"
"Welnu, hij ontwijkt het plekje waar ze zulke pepernoten strooien;
ik denk voor 't naaste dat Gerrit Leinsz. hem weer een schot onder
water gegeven heeft!"
Andermaal gaf Tromp aan Blake de volle laag en bijna onmiddellijk
daarop klonk het geschreeuw van den konstabel Gerrit:
"Aoist! aoist! aoist! De baes eit piene in z'n buukje! Kiek 'm is
gek doen!"
Wend het roer!" kommandeerde thans Tromp.
De stuurman deed het en richtte den steven naar den Oost-Indievaarder
De Struis, kapitein Adriaen Cruick. Zulk een rijke buit zou den
Engelschman welkom zijn! Met woede wordt hij aangevallen, maar Cruick
geeft leer om leer.
"Wat henker! is er dan geen mensch, die dien armen vent bijstaat, dan
zullen wij het doen!" zeide Tromp. "Kan je geschut het halen, Gerrit?"
"Jawel, Ammiraal, 'eel best!"
"Mooi, geef jij dan die twee Engelschen, die daar dien Oostindievaarder
zoo fel bestoken, eens hun bekomst!"
"Ze zullen ze 'ebben, Ammiraal!" antwoordde Gerrit, en deed zooals
hij zei.
Voor den moedigen Cruick was het echter te laat; want hij stierf met
den degen in de vuist en zwichtende voor al te groote overmacht.
Niet ver van de plaats waar Cruick sneuvelde, lag kapitein Jacob
Cleydyck, omringd door drie groote Engelsche schepen.
"Ze krijgen me niet levend!" roept hij en verdedigt zich aan alle
kanten. Toch zou hij het eindelijk hebben moeten opgeven, als niet
de Zeeuwsche kapitein Regemorter hem te hulp gesneld was.
"Daar komen ze, daar komen ze!" juicht hij en smijt zijnen hoed van
het hoofd. "Nou zullen die Koningsmoorders peper eten!"
Bom!--Bom!--
De Engelschman, die het dichtst bij hem ligt, krijgt zijn laatste
schot en zinkt in de diepte.
"Kapitein, kapitein! wij zinken ook!" roept de stuurman.
"Dat zie ik wel!" geeft Cleydyck ten antwoord, en met den degen
in
|