insz., die, al was hij luitenant geworden,
toch niet te trotsch was om met zijne makkers van eenigen tijd geleden
vertrouwelijk om te gaan.-- "Zoo, zoo, gaan we weer maar dadelijk
naar zee!"
"Ja, man, daar en is niemendal aan te doen. De Heeren willen het zoo!"
"Maar willen ze dan niet meer zien? Hoe kan onze vloot nu zee
bouwen? Ziedaar ons schip! Hoe ziet het er uit! Eene modderschouw is er
een paleis bij, en dat is nu het Ammiraalschip! 'T is schande! Het en
is geen wonder, dat wij zeevolk te kort komen! Wie wil er ook dienen op
eene vloot, die uit doornagelde turfschuiten en verteerde vischsloepen
bestaat! Dat onze Tromp er niets-van zegt, dat en begrijp ik niet!"
"Tromp er niets van zeggen!" sprak luitenant Leinsz. "Man, man,
heb-je dan ook je ooren in je wambuis en je oogen in je hozen zitten
even als Hunne Hoogmogenden?"
"Sst, sst, de wanden hebben soms ooren en je verrader slaapt niet!"
"Mijnenthalve mogen ze mijne woorden overbrengen waar ze willen. Ik
zeg, dat het schande is zooals de belangen van den Lande verwaarloosd
worden. Geld verzamelen, goud op hoopen brengen, een leven leiden als
een Spaansche Don in zijn suikerveld, dat kunnen ze! Geld uitgeven
voor allerlei snorrepijperijen om hunne huizen en woonvertrekken te
versieren en op te schikken, dat kunnen ze; maar als er eenige weinige
penningen van dien goudhoop gevraagd worden om hiermede het welzijn
der Vereenigde Provincien te bevorderen, dan blijven de koorden der
beurs gesloten en moeten ze er eerst eens ampel en breedvoerig over
spreken. Maar inmiddels verloopt de tijd met babbelen en beraadslagen
en de toestand der vloot blijft dezelfde!"
"Er is veel van aan, geloof ik!" mompelde Huib.
"Veel van aan? Veel van aan? Neen, alles is er van aan! Zoodra onze
Ammiraal den laatsten keer in het land terug kwam, heeft hij om betere
en grootere schepen gevraagd!"
"Zoo, heeft hij dat?"
"Ja, dat heeft hij. Hij heeft hen alles uiteen gedaan hoe het op de
Engelsche vloot was, kortom, hij heeft gesproken zooals we van onzen
Ammiraal verwachten kunnen! En wat was het antwoord?"
"Ik en weet het niet!"
"We zullen eens zien!" zeide een en met dat: "Wij zullen eens
zien!" werd Tromp afgescheept, alsof het een Poolsche jood of Polak
was, die wat stond te zwetsen van pillen voor den dood!"
"En is de Ammiraal al aan boord?"
"Ja, hij is in de kajuit! Maar stil, daar komt jou Kregel Mennonietje
aan. 'T is toch een vent, die Witte!
Jammer, ee
|