vloot te dienen. De Amsterdamsche secretaris Gerardt Hulst kwam met
vierentwintig wel uitgeruste zeelieden, die hij zelf bezoldigde en den
kost gaf, aan boord van Witte Cornelisz. De With, zich als vrijwilliger
inschepen. Jan Oomes en Jan Van Ufielen kwamen elk met acht man en
Jacobus Van den Kerckhove bracht er vier mede. Zelfs vrouwen wisten
weer in mansgewaad vermomd op do vloot te komen en de Predikant Robert
Junius verliet zijne stille pastorie om den armen stervenden zeeman
bij zijn heengaan woorden van troost te kunnen toespreken.
Zoo was de vloot in het begin van Oogstmaand gereed om zee te kiezen.
Eene groote zwarigheid bestond er. Ze was deze:
Nog altijd kruiste de Engelsche vloot op onze kusten en te Vlissingen
in de Wielingen, te Goedereede en te Tessel bevond zich de onze. Die
uit de Wielingen met die te Goedereede te vereenigen ging nog,
maar te zamen telden ze dan nog maar tweeentachtig schepen, zoo
groot als klein, en hoewel er heel veel verbetering was aangebracht,
ze was toch nog niet voldoende om met hoop op een goeden uitslag de
Engelschen aan te tasten, die eene kostelijk uitgeruste vloot van
ongeveer honderdtwintig schepen onder zich hadden. Te Tessel lagen
nog zevenentwintig schepen en vier branders onder bevel van De With
en Tromp begreep, dat het zaak was zich met deze te vereenigen.
Toch diende er niet lang gemard; want veel tijd was al verloren gegaan
en de handel had reeds onnoemelijke schade geleden.
Tromp besloot dus aan boord te gaan, doch richtte vooraf het verzoek
aan de Algemeene Staten, dat eenigen van 's Lands regeering mochten
mede gaan om de zaken te helpen besturen. Het kon ook zijn dat hij
door ziekte verhinderd werd de noodige bevelen te geven, en--het kon
ook zijn dat een noodlottige kogel hem het leven benam.
De Algemeene Staten vertrouwden echter op zijne kennis, hoopten dat
de noodlottige kogel nog in lang niet gegoten mocht zijn en bleven
aan den wal.
Den zesden van Oogstmaand stak Tromp in zee.
Met harten vol verwachting staarden de Amsterdamsche kooplieden op
de met gras begroeide straten;-- de winkeliers droomden weer van een
rijk gewin;--de handwerkstand hoopte op de dagen van vroeger toen
er volop werk was; --de Admiraliteiten keken over het ontzaggelijk
hooge cijfer der genomen koopvaardijschepen heen en zagen in hunne
verbeelding alweder de havens in een mastbosch herschapen. Toch wisten
ze toen nog niet dat er reeds meer dan zestienhonderd koopvaarder
|