m te hulp.
'T was meer dan tijd, dat hij ontzet werd, want de Engelsehen waren
hem bijna meester.
Met zijn bijkans ontredderd schip voegt Tromp zich weer bij de vloot.
De Engelschen volgen hem en dringen al verder en verder door. Men
vecht met leeuwenmoed, maar niets baat. De gansche vloot is verloren
als men den strijd nog langer voortzet. Het sein tot den aftocht wordt
gegeven. De Engelschen hebben eene schitterende overwinning behaald!
De Vereenigde Provincien verschrikken op dit vreeselijke bericht!
Wat te doen?
Wat te doen? Eenige dagen later begeven zich drie bevelhebbers ter
zee langs het Buitenhof te 's-Gravenhage naar de zaal waar Hunne
Hoogmogenden vergaderd zijn.
'T is de Luitenant Admiraal Tromp met twee zijner onderbevelhebbers,
Michiel de Ruyter en De With.
Ze worden ter vergadering binnengeleid en beleefd ontvangen.
De Luitenant-Admiraal is het eerst aan het woord.
In scherpe trekken schetst hij den toestand der vloot en eindigt met
te zeggen: "Meer dan vijftig schepen bevinden zich bij de Engelsche
vloot, die beter zijn dan het beste schip der Vereenigde Provincien!"
Men houdt van dit verslag getrouw aanteekening.
Thans staat De With op en na de woorden van Tromp bevestigd te hebben,
zegt hij: "Wat helpt het dat ik zwijg; ik ben voor mijne Opperheeren;
ik mag en moet het zeggen, de Engelschen zijn meester van de zee,
maar ze zijn ook meester van ons!"
Nu is de beurt aan De Ruyter.
"Ik en wil niet veel woorden verspillen," zegt deze. "Wat de heeren
Tromp en De With gezegd hebben is waar, ja, ze hebben nog niet alles
gezegd! Maar ik zeg u, ik en verkies niet meer in zee te steken als
de toestand niet verandert. De Heeren moeten nu maar weten wat zij
doen! Wie niet hooren wil moet voelen!"
HOOFDSTUK XV
Hoe men vrede kreeg.
Eindelijk werden Hunne Hoogmogenden wijs genoeg om in te zien, dat
het zoo niet langer kon, en ze besloten handen aan het werk te slaan
en vooral trachtten ze de vloot van grootere schepen te voorzien. Het
handgeld en de soldij werden mede verhoogd en de ongelukkige uitslag
van de laatste twee zeegevechten had bij oud en jong de geestdrift
van een vrij volk, dat zich bedreigd ziet, doen ontwaken.
Overal heerschte leven en beweging.
"Naar zee!" klonk het hier. "Naar zee!" klonk het daar. "Naar
zee!" klonk het overal.
Het was of de dagen van Duins weer teruggekeerd waren.
Rijken en armen, aanzienlijken en geringen boden zich aan om op de
|