.
Babbelende en snappende, maar heel langzaam, en om de hitte, en omdat
grootvader niet meer zoo vlug weg kan, vervolgen ze hunnen weg naar
het dorp.
Ik behoef u niet meer te zeggen, jongens en meisjes, wie die twee
zijn! Ge begrijpt dat al lang.
"Maar hoe komen ze hier?"
'K zal het u zeggen.
Kort na het sluiten van den vrede te Westminster nam Huib zijn ontslag
uit den dienst, "want," zeide hij, "nu Tromp dood is, kan ik er geen
pleizier meer in vinden!"
Hij ging eerst in Den Briel wonen; maar niemand kende hem daar meer en
daarom zag hij ook al uit naar eene andere woonplaats. Had Vlieland
wat dichter bij gelegen dan zou hij daar zijn gaan wonen. Dan was
hij dicht bij Jonge Kees, die al dadelijk van de vloot was gegaan
toen deze na den dood van Tromp geheel verslagen thuis kwam.
Maar als hij eens naar Maassluis ging. Jaantje Lanoy kende hem toch,
en die zou den ouden man wel voor een enkelen keer te woord willen
staan. Ja, dat zou hij doen! Veertien dagen later zat hij bij Jaantjes
moeder koffie te drinken, en zij had hem altijd zoo'n gezellig ouwentje
gevonden, dat zij hem zelfs wel in huis wilde hebben.
Dat nam Huib gaarne aan. Overdag breide hij netten, knoopte touw of
sjouwde wat aan de haven en 's avonds vertelde hij historietjes uit
zijn zeemansleven. Gewoonlijk verdiende hij iedere week wel zooveel,
dat hij zijn kostgeld betalen kon, en als dat een enkelen keer eens te
weinig was, dan sprak hij zijn spaarpot aan; want, zie-je, behalve die
vijfhonderd guldens, die daar nog altijd in eene kous en eene pulle in
het kastje lagen, had hij nog een ander potje zuiver opgespaard geld.
Zoo had hij daar al vijf jaren gewoond. Jaantje bleef ongetrouwd en
zei altijd: "Moeder en Vader Huib kunnen me niet missen."
Ze leefden heel gelukkig en tevreden en juist toen ze op zekeren middag
aan tafel zouden gaan, wordt de bovendeur opengedaan en iemand roept:
"Hola!"
Huib rijst op en in den gang komende roept hij uit: "Jonge Kees,
jongen, hoe maak-je 't? Wel, dat is goed dat je me eens komt
opzoeken! Dat is goed!"
De persoon, die binnentrad en niemand ander was dan Jonge Kees,
verwonderde zich zeer Huib hier te vinden en toen deze hem vroeg:
"Hoe wist je dat ik hier woon?" antwoordde de jonge visscher: "Ik en
wist niet, dat je hier woonde!"--
"Zoo, zoo," zegt Huib, "dus je komt niet om mij, maar.... Zeg eens,
Jonge Kees, ben je al getrouwd?"
Jonge Kees wordt rood en Jaantje even aankijkende die ook
|