asmaand van het jaar 1654
te Westminster gesloten werd.
Groot was de rouw, die er op de vloot en in het geheele land heerschte
toen de tijding zich verspreidde: "De Luitenant-Ammiraal Marten
Harpertsz. Tromp is gesneuveld!"
Op bevel van de Algemeene Staten werd zijn lijk te Delft in
de Oude kerk plechtstatig begraven, en later richtten zij een
prachtig praalgraf voor hem op. Zijne weduwe en kinderen werden op
onbekrompen wijze door 's Lands Staten begiftigd en zelfs achtte
men den gesneuvelden held zoo hoog, dat men zijn' lijfknecht Gerrit
Simons, dien hij kort voor zijnen dood ter bevordering had aanbevolen,
tot Luitenant aanstelde.
Ook de groote Dichters van die dagen en later verheerlijkten
hem. Vondel schreef:
"Hij ruste nimmer onbeweent.
Al heeft de doot het lijf verslonden:
De Faem is aen geen graf gebonden.
De deugd verduert het koud gebeent.
en Jeremias De Decker drukte zich aan het slot van een lofzang op
onzen held aldus uit:
"Doch schoon het lichaem moet verwelken en vergaen,
De naem van Marten Tromp zal euwichlick hestaan,
Tot schande van den Brit, tot lof der Batavieren."
HOOFDSTUK XVI
De tanden zijn overleefd.
De Augustus-zon stond brandend heet op het Scheveningsche strand.
'T was kort na den vrede te Breda, die aan den tweeden Engelschien
oorlog een einde had gemaakt. De vredesvoorwaarden waren voor een deel
door ons gesteld en dat het magtige Engeland zich zoo vernederen moest,
hadden de Vereenigde Provincien hoofdzakelijk te danken aan Michiel
Adriaensz. De Ruyter, die thans gedaan had wat Tromp in Wintermaand
van 1652 reeds voorgesteld had. Hij was De Theems opgezeild en had
bij Chattam de trotsche Engelsche vloot vernield.
Een jaar te voren was door de bemoeiingen van Constantijn Huygens
een straatweg aangelegd tusschen Den Haag en Scheveningen. Het was
een kostbaar en moeielijk werk geweest om dwars door de hooge duinen
en het rulle zand zulk een weg te banen, die naderhand het sieraad
van de Hofstad worden zou. Wat kon die weg vol wandelaars zijn en
wat voer het voormaals zoo armoedige dorp er wel bij!
Nu echter was er op den ganschen weg geen mensch te zien, dan hier
en daar eene vischvrouw, die hare waren naar de stad bracht of met
ledige manden naar huis keerde.
En geen wonder! Wel had men terzijden van den weg boompjes geplant
en op enkele plaatsen kroop de berk met den kreupeleik wel langs het
duin naar de hoogte, maar he
|